Vergeef
ons onze schulden. Een
dagelijks gebed voor een
christen kent de vraag om vergeving van zonden. Dagelijks
drukt de schuld op
hen. Nooit in dit leven is er in hun leven een dag zonder dat wat niet
is naar
Gods Heilige Wil en Wet. Daar komen ze allen achter. Dat het eigen boze
hart
niet sterft voor ze hun ogen eenmaal voorgoed sluiten. Ze leren het:
het is de
wereld, de duivel en het eigen ik waar ze tegen te strijden hebben.
Maar in de
praktijk leren ze hun eigen hart als het meest kwade kennen. Zeker
beginnen ze
de dag met het voornemen niet meer te zondigen. Doch keer op keer komen
ze
erachter te vallen nog voor ze de belofte hiertoe hebben gedaan. Tot ze
het
opgeven. En het eerlijk moeten bekennen. Dat in hen geen goed woont.
Het was
niets. Het is niets. En het zal ook nooit iets worden. Het wonder dat
de Heere
van Zijn kant Zijn bemoeienissen met zulk een mens houdt wordt als maar
groter.
En als ze dat wonder willen vatten, dan houdt het verstand op. Maar
om nu te mogen geloven
dat de Heere in hen toch geen kwaad ziet. Geen overtreding. Dat Hij al
de
schuld wegwerpt in een zee van eeuwige vergetelheid. Omdat Hij hen
heeft
liefgehad met een eeuwige liefde. Dat Hij Dezelfde blijft tot in der
eeuwigheid. Ondanks hun overtredingen. Hen elke keer weer de hand
reikt. Met
hen gaat. In alle omstandigheden van het leven. En
zulk een wonder verbreekt
het hart. Het
hart wat deze liefde
ervaart gaat echter ook liefde geven. Liefde uit God. Deze geeft een
liefde tot
God. Maar ook een liefde tot de mensen om hen heen. En dan komt een
kenmerk van
het ware leven met de Heere. Een kenmerk wat geen boosheid toont naar
anderen
toe. Een kenmerk wat geen wraak koestert. Een kenmerk wat enkel liefde
geeft en
schenkt. En bovenal vergeeft een ieder die hen heeft kwaad gedaan.
Zoals de
Heere opnieuw begint met allen die Hij heeft aangenomen tot Zijn
kinderen, zo
beginnen zij opnieuw met hen die zeventig maal zeven maal hen kwaad
deden.
Steeds weer is er de bereidheid, de gewilligheid hen lief te hebben.
Hen de
hand te reiken. En met hen verder te gaan. Mensen
die spreken over het
werk van de Heere in hun leven en hun broeder haten spreken zichzelf
tegen. Het
is geen vrucht van genade. Genade die de Heere hen elke dag weer
bewijst.
Liefde is de bron in hun leven als het goed is. De liefde van God.
Uitgestort
in zondaarsharten. Bewogenheid met anderen als vrucht van deze daad van
de
Heere. Die Zijn Zoon gaf tot een mogelijkheid om het leven met de Heere
in die
mate te ontvangen. De
Heere schenkt genade.
Vergeving van zonden. En Zijn beloftes voor dit leven en het leven na
dit
leven. Waar Jacob sprak: Op Uw zaligheid wacht ik o Heere. Gods
kinderen zijn
nooit uitgeleerd in dit leven. Zeker zijn er de drie stukken waar de HC
over
spreekt. De kennis van zonden. Het geloof in de vergeving hiervan. Maar
ook de
vrucht van die genade. Doch het nieuwe leven ontvangt dagelijks
onderwijs van
de Heere. Want in de weg van de heiliging van het leven is er een
doorgaand
leren en afleren. Aan zichzelf zouden ze soms twijfelen. Dat ze het
uitroepen:
ik wist niet dat mijn tere ziel, nog zoveel van het aardse overhield.
Doch
steeds mogen ze leren terugzien. Hoe de Heere hen heeft geleid. En in
die weten
schap en in het geloof dat de Heere Dezelfde is vertwijfelen ze niet,
maar
tekenen ook zij elke dag weer bij. |
|