Ik, ellendig mens.
We komen in
dit leven soms in heel moeilijke
situaties terecht. We krijgen te maken met omstandigheden die bijna
niet meer
zijn te overzien. Mensen proberen meest tot het laatste toe ze zelf op
te
lossen. Er kunnen echter zo grote problemen komen dat men het
uiteindelijk niet
meer weet.
Er zijn
mensen die altijd op hun vermeende rechten
blijven staan. Ze zijn hard. En onvermurwbaar. Ze doen anderen heel
veel pijn
door de houding die ze aannemen.
Er zijn ook mensen die geen enkele
kracht in
zichzelf vinden. Ze vechten niet voor zichzelf. Ze leren zwijgen. Ze
geven al
hun verdriet, moeite en pijn uit handen. Stil gaan ze hun eigen gang.
En ze
weten dat alleen de Heere kan helpen. Het zijn wegen van
zelfverloochening. Van
afwachten en stil vertrouwen.
Deze weg is
een leerschool. Genoemde mensen leren
zichzelf steeds beter kennen. Ze moeten
wachten tot de Heere gaat spreken. Dit kan heel lang duren. Hun oude
natuur is
zo snel geneigd te vertwijfelen. Ze vragen het zich af: zou de
Allerhoogste van
mijn plagen en bittere rampen nog wel kennis dragen? Ze worden in
zichzelf
steeds kleiner. Ze gaan steeds meer leren dat er van hen geen goed is
te
verwachten. Het zijn geen mensen die hen veroordelen. Ze gaan zichzelf
verafschuwen. Ze krijgen een hekel aan zichzelf.
De
binnenpraters zouden hen het liefst doen geloven
dat hen geen hulp is te verwachten. En wanneer ze op zichzelf zien, ze
moeten
het ook nog beamen. Ze zien dat ze het moeten hebben van genade. In
deze weg
leren ze meer en meer dat er alleen uitkomst bij de Heere kan zijn. Dat
alleen
Hij nog een weg zou kunnen maken waar eigenlijk geen weg meer is. En
dat kan
dan alleen in de weg van een wonder.
Zo leren
deze mensen meer en meer eigen krachten te
verachten. Niets meer van zichzelf te verwachten. En het zou een groot
wonder
zijn wanneer de Heere Zelf betoonde van hen af te weten.
Deze mensen
horen op zulke momenten nergens bij. Ze
kunnen zich bij vrome mensen niet rekenen. Bij de wereld voelen ze zich
ook niet
thuis. Het zijn de naamlozen.
Eenzaam en
alleen gaan ze hun weg. Nee, ze kunnen
niet ontkennen dat de Heere in het verleden zoveel goed aan en bij hen
heeft
gedaan. Maar met wat geweest is kunnen ze het in deze omstandigheden
niet doen.
Zeker menen ze nog wel op te merken dat er kleine bewijzen zijn van
Zijn gunst.
Maar ook dat is hen nu niet genoeg. Er zal opnieuw een wonder in hun
leven
moeten gebeuren. Daar wachten ze op.
Meer en meer
komen ze erachter dat wachten niet
eenvoudig is. Soms staat die oude mens toch weer op. Met al zijn
ongeduld,
twijfel en opstand. Doch wanneer de Heere werkt, Wie zal het keren.
Alle dingen
zullen medewerken Gods kinderen op hun plaats te krijgen en te houden.
Om als
kleine en afhankelijke mensen hun handen blijvend uit te strekken om
een kruimeltje
genade.
Hoogmoed zit
in ieders hart. Mensen met genade staan
er zo open voor. Ze menen zo snel iets te zijn voor en bij de Heere.
Doch er is
ook bijzondere genade. Mensen met deze genade worden blijvend klein
gehouden.
Hoe langer ze op de leerschool zijn, hoe meer ze aan zichzelf worden
ontdekt.
Nee, ze worden geen ‘bekeerde’ mensen. Ze zijn
onbekeerd. Worden steeds
onbekeerder. En uiteindelijk zijn ze onbekeerlijk.
En dan is
het: Niets uit ons. Het al uit Hem. Zo
alleen kan het naar Jeruzalem…….
|