Het
is een wonder en het
wonder wordt steeds groter. Door
Gods genade, door Woord
en Geest, worden van nature dode mensen getrokken uit de duisternis.
Een
duisternis die ze niet kenden. Waarvan ze niet wisten hoe zwart de
nacht was
waarin ze zich bevonden . Men leeft zoals men denkt te moeten leven.
Men spreekt
over Jezus. Men looft en prijst Hem. En toch is het te vrezen dat ze
Hem
helemaal niet kennen. Hoe zal
men Jezus
kennen als men zichzelf niet kent. Hoe denkt men deel aan Hem te hebben
wanneer
men niet weet waarvoor Hem nodig te hebben. Kortom, zonder zelfkennis
is er
geen Christuskennis. Er
is maar één waarachtige
bekering. Dat is de bekering waar van nature dode mensen tot leven
worden
gebracht. Doden zullen immers horen de stem van de levende God. En die
ze
gehoord hebben, alleen die zullen leven. Waarachtig leven. Zij zullen
spreken
over het wonder wat in hun leven alsmaar groter wordt. Want in hun
leven is
waar geworden: Doden zullen horen de stem van de levende God. Zij weten
het: Toen
behaagde het Hem Zijn Zoon in mij te openbaren. Eerst dan kan men
spreken over
een eertijds. Over de tijd dat men buiten God leefde. Ja, erger,
menende Hem te
kennen. En toch was het niet zo. Dan
wordt het stil. Steeds
stiller. En men buigt zich steeds dieper neer voor die God Die zo
getrouw was
en wegen wist te vinden om dit wonder in een persoonlijk leven waar te
maken.
Dan wordt gezongen dat de Heere niet liet en laat varen de werken van
Zijn
handen. Er wordt in een terugzien opgemerkt hoe de Heere als in een
rode draad vaak in
het leven sprak. Er wordt gezien waar
die stem niet werd verstaan. Schuld en berouw vervullen het hart. Maar
ook
verwondering. En eerst dan gaat het Licht in de duisternis van het
bestaan
schijnen. De Heere Zelf is verschenen. En in Hem is geen duisternis.
Het oog is
op Hem geslagen en zo wordt het in het verdere een leven van
verwonderen. Van
de lege handen opheffen naar omhoog. Om ze dagelijks te laten vullen
met genade
en nog meer genade. Er komt een leven van bevindelijk ervaren hoe de
Heere
verder leidt. Zeker
is het zo dat er
momenten in het leven kunnen komen waarop het donker opnieuw lijkt te
zijn
gekomen in het leven. Maar het wonder van de genade is dat er altijd
weer wordt
gezocht naar het licht. Dat men niet kan berusten in het leven in het
donker.
Er wordt gezocht of er een schadelijke weg in het leven is. Er wordt
teruggekeken in het leven. Er wordt gebeden en gezocht om de Heere
opnieuw te
ontmoeten in Zijn Woord . Door Zijn Geest. Er kan zeker een tijd komen
waarop
het alles lijkt toegesloten. Doch het zijn de dieptes waarover het
Woord zo
duidelijk is. In de diepte groeit bij de kinderen van God de mirte. Het
zijn de
meest vruchtbare tijden. Wat echter pas achteraf wordt gezien. Het meer
geoefende
kind van de Heere weet dit uit de bevinding. Hij zal zich in de donkere
tijden
niet laten beïnvloeden door binnenpraters of mensen die het
wel zouden weten.
Hij wacht. Ja hij wacht en verlaat zich op de Heere. Die, dat weet hij
zo
zeker, op Zijn tijd en wijze, in een weg van onderwijs het licht
opnieuw zal
doen opgaan. Zo gaat hij meer en meer de belangrijke les zien dat er
niet uit
het gevoel maar uit het geloof moet worden geleefd. De
weg van het bevindelijke
leven met de Heere is een weg over hoogtes in het leven. Maar ook door
dieptes
heen. Bij al het onderwijs van de Heere wordt echter het kennen van
zichzelf
een noodzakelijk iets. Wanneer we belijden dat we Hem nodig hebben om
eenmaal
rechtvaardig voor God te kunnen verschijnen, dan zullen we Hem moeten
leren kennen
in Zijn schoonheid. Onszelf in onze doemwaardigheid van nature. In een
weg van
loutering zullen we geheiligd worden. Als zilver in de smeltkroes. Als
goud in
de oven. Het is een weg tegen het vlees. Een weg die pijn doet. Omdat
alles van
onszelf eraan gaat. Maar Gods kinderen weten dat het zonder deze
bevindelijke
weg in het leven, zonder deze kruisweg, nooit een ontvangen van de
kroon zal
worden. |
|