In het licht wandelen. De Heere heeft een volk op deze aarde dat weet heeft van de tijden van licht en donker. Wie nog nooit in het licht heeft gewandeld weet niet wat donkerheid is. Wie nog nooit de duisternis heeft ingeleefd kent ook het licht niet. Gods Woord leert echter dat de dagen der duisternis veel zijn. Dat Gods kinderen in het licht van Zijn aangezicht verder wandelen. Gods kinderen zijn eigenlijk vreemde mensen. De ene keer gaat het zo gemakkelijk. De volgende dag kan alles ineens zo toegesloten zijn. Het lijkt wel alsof er in hun leven van God nooit iets is geweest. Verschillende omstandigheden kunnen daarvan de oorzaak zijn. In elk geval brengt twijfel nieuwe onrust in hun leven. Er is de wetenschap dat die twijfel nooit langer dan drie dagen zal duren. Maar om die tijd door te komen kan soms heel zwaar vallen. Van nature zoeken mensen het bij mensen. Met vaak nog grotere onrust tot gevolg. Waar Gods Woord duidelijk een andere weg wijst: Zalig hij die in dit leven de God van Jacob tot zijn hulp heeft. Het Woord leert dat de donkere
dagen veel zijn in het
leven van Gods kinderen. De dagen der duisternis zijn de dagen wanneer
het voor
de beleving uitzichtloos is. Duizend vragen rijzen op. Er is schijnbaar
geen
weg meer die kan worden gegaan. Dit dwalen kan alle kanten opgaan. Maar
uiteindelijk is het een vastlopen en geeft het Gods kinderen bij
vernieuwing
een aanhankelijk leven. Het doet roepen vanuit die nacht. Want
uiteindelijk is
er alleen van de Heere hulp te verwachten. Mensenhulp is ijdel. Hoe
moeilijk de
weg die is ingeslagen ook kan zijn of worden, in de nacht
doet de Heere altijd weer Zijn licht opgaan. Dan kan het
niet anders of de weg wordt met nieuw moed en nieuwe krachten vervolgd.
De
dagen van duisternis kunnen grote gevolgen hebben. Jona kwam in de zee
terecht.
Wanneer de Heere hem niet een grote vis had toebedacht, hij was zeker
verdronken.
Mensen zijn
veranderlijk. De ene dag spreken ze geloofstaal.
De volgende dag moeten ze gaan inleven hoe zwak ze zijn wanneer de
Heere niet meegaat
in wegen die ze zijn ingeslagen. Het blijft altijd een les te moeten
leven van
het gegeef. Van genade. Wanneer de Heere dan ook iets in die opgeheven
handen
legt, ze kunnen het niet op. Dat de Heere toch ondanks hun twijfel en
ongeloof,
hun afzwerven zo onveranderlijk is. Zo getrouw en zo sterk. Onverdiend.
Ongedacht. Maar Hij blijft de Getrouwe. Dan vloeien de tranen zeker.
Tranen van
spijt. Tranen van berouw. Tranen van geluk. Zeker, hoe het verder moet
is hen
onbekend. Maar ze zijn weer bereid te volgen. Van alle zogenaamde
helpers wordt
afstand genomen. De
dagen van duisternis zijn veel. Het is een rusteloos
zoeken naar licht. Naar rust. Zeker waren er die kleine bemoedigingen.
Ze
konden het er niet mee doen. Maar dan ineens is daar de Heere Zelf. Hij
komt
met de wolken. Aller oog zal het zien. Hij geeft wat niemand kan geven.
Hij
maakt het weer licht. Mensenhulp bleek ijdelheid. Want waar hebben ze
je
gebracht. Uiteindelijk is alleen de hulp van de Heere van waarde.
Daarom is er
ook het vragen: Och schonk Gij mij de hulp van Uwe Geest. Wanneer de
Heere
verschijnt verdwijnt de onrust in één ogenblik.
De liefde die eenmaal in het
hart was uitgestort wordt versterkt. Er wordt een duidelijke taal
gesproken.
Want het is zo zeker: Dit is van de Heere. Hij wijst de weg. De kracht
die ligt
in deze ontmoeting met Hem is zo groot. In een ogenblik wordt
een
geheel
andere weg ingeslagen. En niemand houdt je nog tegen. |
|