Wie
aangeraakt wordt door het Woord en door de Geest wordt een ander mens.
Hij
leert zichzelf kennen als onverbeterlijk. Het lijkt misschien een
kenmerk wat
we vooral niet willen. Maar in de praktijk blijkt het zo te zijn. Geen
van Gods
kinderen klimt op in de hoogte en wordt een bekeerd mens. Het is almaar
minder
worden en van genade leven. Zodra de oude mens het toch denkt te
winnen, de
Heere zal nieuw onderwijs geven. Het zal geen opbouwende kritiek zijn.
Maar helder
en duidelijk zal steeds opnieuw gezien worden wie men was en is. Leven
van
genade houdt in dat we leren zelf niets te hebben. Niets kunnen. Niets
weten.
Het is een met lege handen staan voor de genadetroon. Om steeds weer
dat te
ontvangen wat nodig is om de weg verder te vervolgen. Niet zoveel dat
we het nu
voortaan wel weten. Maar net genoeg om er weer een klein stukje mee
vooruit te
kunnen. Dit doet de Heere omdat Hij beter weet dan wij wie we zijn. We
hebben
in ons de oude mens. De mens die het beter weet dan de Heere. Die
eigenlijk
boven Hem wil staan. Die Hem uiteindelijk niet nodig heeft. Of niet
langer
nodig heeft. Zo is het wel goed. Maar de Heere is daar totaal niet van
gediend.
Hij is een eerzoeker van Zichzelf. En zal altijd laten voelen dat
zonder Hem
niemand een voetstap kan verzetten. Dat werkt Hij zo uit dat Zijn
kinderen niet
in de hoogte maar veelal in de diepte worden gevonden. Om door Hem
onderwezen
te worden. Afgebroken te worden. Van alles wat van henzelf is. En zo
uiteindelijk als een klein schaapje met gebroken pootjes in een zak op
Zijn rug
door Hem door het leven gedragen te worden. Dat is dan net een weg
tegen alle
hoogmoed in. Geen enkele gedachte dat we ook maar iets bij kunnen
dragen in het
leven om uiteindelijk de zaligheid te verkrijgen. Het zal blijken te
zijn een met
de armen over elkaar zalig worden. Aan
de andere kant is er een ander kenmerk voor het ware werk van de Heere.
De
hoogmoed werkt uit dat mensen niet gediend zijn van kritiek. Men weet
het wel
en men hoeft door anderen niet onderwezen te worden. Het ware werk van
de Heere
doet altijd zoeken naar eigen schuld en tekort. Het kan wel eens een
tijd duren
voor de Heere Zijn kinderen weer zover heeft. Maar uiteindelijk komen
we altijd
weer op dat plekje terecht. Ik, ellendig mens. Wie zal mij er toch van
verlossen.
Onwaarde. Onnut. Onkunde. Mensen met genade denken niet groot van
zichzelf.
Gods kinderen leren door genade dat ze niets hebben. Niets kunnen.
Niets
willen. Ze zoeken uiteindelijk alsmaar die onderste tree van de ladder.
Ze
hebben dan geen boosheid meer. Geen wrok. Ze schelden bij een berisping
niet langer
terug. Maar dragen en verdragen en zoeken datgene wat in hen als een
schadelijke weg wordt gevonden. Eerder onderwijs heeft hen geleerd dat
ze
almaar dieper en verder moeten worden ontdekt aan zichzelf. Hoe zwaar
deze
afbrekende weg ook is, het is niet anders. En die hier bedrukt en met
tranen
zaait, die alleen zal juichen als hij vruchten maait. |
|