De
eerste bevindingen in het
nieuwe jaar. Het
nieuwe jaar geldt voor
ieder mens als een nieuw begin. Heimelijk leeft de gedachte dat het
allemaal anders
zal zijn dan in een vorig jaar. Er zijn beloften. Er staan goede
voornemens. En
zo begint iedereen op zijn eigen wijze. Doch
eer een dag voorbij is
komt de ontnuchtering. Het is niet anders geworden. Het is net als
gisteren en
eergisteren. Wij zijn niet veranderd. En we zullen ook niet anders
worden.
Mensen met fouten en gebreken. Mensen met zonden en schuld. Ook de
omstandigheden zijn niet anders. Wat voorheen gold geldt ook nu. Nieuwe
ziektes
in dit jaar komen openbaar. Opnieuw dienen ruzies zich aan. Hier vraagt
een
mens om hulp. En daar wordt men voor het eerst of opnieuw bedrogen. Na
een week
geldt het allen die de balans van deze dagen opnemen. Moeiten zorgen.
Pijn en verdriet.
Alles als gevolg van de zonde. Als gevolg van de gebrokenheid van dit
aardse
bestaan. Voor
Gods kinderen blijft
echter een hoop die nimmer meer vergaat. Een hoop die ook in dit jaar
niet
beschaamd zal worden. Er is een God Die hoort. Een God Die alles ziet
en alles
weet. Een God die niet is veranderd in het pas begonnen jaar. Maar al
in de
eerste dagen van dat jaar laat zien dat Hij Dezelfde is gebleven. De
God Die
hoort. Die luistert naar het gebed van het meest kleinste kind. Naar
het gebed
van de verst gevorderde in de genade die Hem nog steeds bij alle dingen
nodig
heeft. De
nood blijft hetzelfde. De
nood van land en volk. De nood van de weersomstandigheden die soms zo
zorgelijk
zijn of waren. Maar daartegenover staat dat ook in het nieuwe jaar de
nood
leert bidden. Een aanhankelijk leven aan de genadetroon van de Heere is
iets
wat door de Heilige Geest wordt geleerd. Om niet het vertrouwen op
mensen te
stellen. Maar ook in het nieuwe jaar, ja al in de eerste dagen daarvan,
op de
Heere God. Die de wind doet bedaren en de stormen stilt. Niet alleen
toen. Maar
ook nu. Boven
alle dingen staat die
God Die de Almachtige is. De Schepper van hemel en aarde. Die God Die
de werken
van Zijn hand niet loslaat. Die God Die niet meer of minder wordt van
horen of verhoren.
Van geven of
uitdelen. Maar die God Die
Zijn plan ook dwars door het jaar wat is aangebroken uitvoert. Het
nieuwe jaar is begonnen.
Zeker zullen er goede voornemens zijn. Zelfs kunnen ze door de Heilige
Geest in
het hart zijn gelegd. Doch bij deze voornemens geldt het voortdurend
bidden en
smeken om de kracht en de hulp van de Heere Zelf. Om vol te houden bij
datgene
wat in het hart leeft. In het zoeken naar het goede voor eigen hart en
leven en
dat van de ander. De
trouw van de Heere is
groot. Het is trouw al wat Hij heeft bevolen. Zijn macht is groot, Zijn
trouw
zal nooit vergaan. Bidden en werken is de opdracht ook in het jaar wat
is
begonnen. Bidden en blijven bidden. Maar daarnaast het met een eigen
verantwoordelijkheid doen wat je hand vindt om te doen. In het wandelen in de wegen
van de Heere. Hem
zo lief te hebben boven alles. En de naaste als jezelf. |
|