Toen heb Ik u gedragen. | |
Gods
kinderen zijn en blijven in zichzelf een hopeloos en een ellendig volk.
Dit
komt door het voortdurend licht van de Heilige Geest. Die hen aan
henzelf
ontdekt. Het doet hun meer en meer toevlucht nemen tot de Heere Zelf.
Om van en
door Hem geholpen te worden. En waar het gebed soms verstomt, een zucht
alleen
blijft nog over. Ze komen er achter dat zalig worden een groot wonder
is en ook
altijd zal blijven. Gods
kinderen gaan steeds meer leren dat zij van zichzelf tot God niet
kunnen
naderen. Ze zien zoveel onmogelijkheden bij zichzelf. Gemeenschap met
Hem komt
altijd van Boven. God is in Zijn Zoon tot de mensen gekomen. En zo zal
het
altijd blijven. Ook na ontvangen genade zal het keer op keer een wonder
zijn
wanneer Gods kinderen opnieuw iets mogen ervaren, proeven en smaken,
van de
liefde van God. Een eenzijdig Godswerk. Er
kan zo getobd worden met een belofte. Beloftes die zijn gekregen worden
echter
pas vervuld wanneer de Christus aan het hart is geopenbaard. Het is in
een weg
van recht en gerechtigheid. Maar dan is ook geen twijfel mogelijk meer.
In een
weg van vertrouwend wachten en achteraankomen komt in een opwas in
genade
steeds meer licht in de orde van het heil. God is geen God dat Hij
liegen zal.
Wat Hij spreekt zal Hij in een voortgaande
weg waarmaken. Al lijken
omstandigheden het tegendeel te bewijzen. Hij zegt: Ik ben Die Ik ben. Christenen
praten niet over zichzelf. Zoeken zichzelf geen hoge of grote
plaatsten.
Eenvoudig gaan ze hun weg door dit leven. Om te doen wat hun hand vindt
om te
doen. Volgen is achteraankomen. Het is ook geen zichzelf wreken. Ik zal
voor u
strijden en gij zult stille zijn. Steeds
opnieuw is er een wachten tot helder en duidelijk de weg door dit leven
verder
wordt gewezen. Er kan een geheel donkere tijd komen. Waar niet wordt
gezien
waarheen men moet gaan. Voorwaarts, ik zie Hem niet. Achterwaarts, mijn
ziel
merkt Hem niet op. Doch welzalig die zijn hulp en kracht van de Heere
verwacht.
Die kiest de welgebaande
wegen. En zo blijft er altijd een rust over voor
het volk van God. Die hoe het ook moge tegenlopen. Op Zijne goedheid
mag worden
gehoopt. Bestrijders
zijn van binnen en van buiten. Het zal altijd zo blijven. Er blijft een
arm en
een ellendig volk over. Ze
zullen op de
naam van de Heere vertrouwen. En dat is dan het volk wat afhankelijk is
gemaakt
en altijd zal blijven. Er zijn die als bezittend over de aarde gaan.
Maar er is
ook een missend volk. Zij die met een belofte al gaande en al wenende
gaan. Zoekt
eerst het Koninkrijk van God. Het is een opdracht met een belofte.
Alle, ja
alle dingen zullen u toegeworpen worden. Het Koninkrijk van God is in
Christus.
En hierin zijn alle beloftes ja en amen. Dan is het altijd weer de
vraag of de
Christus Zich in waarheid wegschenkt aan een mens. Spreken over Hem is
niet zo
moeilijk. Maar het blijkt in de praktijk dikwijls dat zij die in
Christus zijn,
het niet kunnen bekijken. Het er niet voor kunnen houden. Geen
waardigheid in
zichzelf zien. Ze lopen inderdaad met het licht op de rug. Het
zijn deze woestijnreizigers die soms inderdaad wat pastorale zorg nodig
hebben.
Een bemoedigend woord. Een vertroostend gebaar. Het zijn de lammen en
de
blinden die zo dikwijls menen er niet te komen. Het zijn zij die
eigenlijk
voortdurend gedragen dienen te worden. Ze gaan al gaande en al wenende
de weg
door dit tranendal. Wanneer ze omzien zien ze de welbekende voetstappen
in het
zand. Waarbij ze zo dikwijls uitriepen: Heere, waar was U toch toen ik
het zo
moeilijk had. Doch altijd weer klinkt daar het antwoord: Toen
u het zo moeilijk had, toen heb Ik
u gedragen. |