De
Heere maakt geen grote mensen. De Heere maakt geen grote mensen. Hij wil ook niet dat we bouwen op het verleden. Zeker geeft Hij momenten van rust. Van genieten van datgene wat geweest is. Maar altijd is de volgende boodschap: Zegt de kinderen Israëls dat ze voorttrekken. Elia stond eens aan de beek Krith. Hij werd er gevoed door de raven. Later verbleef hij bij een weduwe. En al maar wachten. Op datgene wat zou komen. Soms kon hij dat wel volhouden. Maar er kwamen ook momenten in het leven dat hij de hand van de Heere niet meer opmerkte. Hij verkoos de stilte voor het onweer en de harde wind. Daar zag hij de Heere weer voorbij gaan. Voor een vrouw verkoos hij te sterven. Hij zag het niet meer zitten. Elia, de man Gods, die zo’n groot geloof en vertrouwen ten toon had gespreid. Uiteindelijk gaf
hij zich over aan de
goedheid van de Heere. Om te rusten. Te eten. Te drinken. Nee, hoe het
verder
zou gaan wist hij op dat moment nog niet. Maar hij moest opnieuw leren
leven
met de dag. Hoe moeilijk de omstandigheden ook waren. Het geloof en het
vertrouwen was niet iets wat gefundeerd was op het zichtbare. Want die
lieten
de toekomst niet rooskleurig zien. Helemaal alleen lag hij daar. En
toch ging
zijn roep omhoog. Want dat had het verleden wel uitgewerkt. Alleen daar
was
hulp te verwachten.
De
Heere houdt zich zo een arm en een
ellendig volk over. Klein in zichzelf. Zoals ook Simson werd geoefend
zonder
water niets te zijn. Uit de diepte alleen klinkt dan weer een roep om
hulp. Dat
is wat de Heere weet. En daar werkt Hij steeds op aan. Hij hoort zo
graag een
klacht om uitkomst. Het wonderlijke is dat de Heere nooit Zijn kinderen
laat
roepen. Elia, Simson, Jona. Bij het minste of geringste wat aangeeft
dat een
mens weer op de plaats is waar de Heere hem wil hebben is daar het
wonder van
genade, redding en verlossing. Gods
kinderen leren in een persoonlijk
leven dat ze het met de uitkomsten van Elia niet kunnen doen. Ook niet
met de
uitredding van Simson. En zoals Jona werd gered is hen helemaal te
wonderlijk. Bij
ontdekkend licht zien ze hoe klein hun geloof en hun vertrouwen is
gebleven.
Jazeker, op hoogten hebben te verkeerd. Toen het geloof in beoefening
was, geen
berg was te hoog. De Heere laat zien dat het uit henzelf niet is. Het
blijft
een genadegave om te mogen en te kunnen geloven. Met
elk van Zijn kinderen gaat Hij Zijn
weg. De één is te gemakkelijk en moet daar
één en ander voor leren. De ander
denkt te groot van zichzelf. Een volgende denkt stukken over te kunnen
slaan en
zo de hemel in te gaan. Maar elk van Gods kinderen zal moeten leren dat
het van
het begin tot het eind een wonder zal zijn en blijven de eindstreep te
behalen.
Dat het leven op de leerschool van genade een blijvend leren en afleren
is. Asaf
zag de mensen om zich heen. Hij
zag hoe het hen wel ging. Hij kon het ook allemaal niet meer bekijken.
Al Gods
kinderen zullen die tijden in het leven kennen en herkennen. Niet te
weten of
het nu rechts- of linksaf zal zijn. Voor- of achteruit. Bedrukt en als
Heman
doodbrakend de weg te moeten vervolgen en het eigenlijk niet meer te
kunnen.
Waarbij dan de schreeuw uit de diepte klinkt: Zo Gij niet meegaat
Heere, doe me
niet optrekken. Zeker
zijn de tijden als hierboven
getekend niet aangenaam. Het doet vrienden en bekenden wijken als bij
de verloren
zoon. Eenzaam en alleen moet de weg een tijd worden vervolgd. Al gaande
en al
wenende. En dezulken zijn niet eerder uit die dieptes verlost wanneer
God Zelf
eraan te pas komt. Wanneer door Woord en Geest helder en duidelijk is
geworden
dat geen eigen wegen worden gegaan. Maar
Ik zal raad geven en Mijn oog zal
op u zijn. |
|