Geestelijke
hoogmoed. Het
is goed om dicht bij het
Woord te leven. Daarin staat de weg die de Heere met Zijn kinderen
gaat. Ze
worden getrokken uit de duisternis en geleid naar Gods wonderbaar
licht. Ze
komen erachter hoe verloren het alles ligt in hun diepe val in Adam. En
zo in hun
staat buiten God. De Weg, de Waarheid en het Leven wordt hun begeerte.
Maar om
te mogen erkennen de eerste wankele
schreden gezet te hebben op dat pad tot de zaligheid durven ze niet.
Soms is
daar de hoop. Dan weer het geloof. Maar volmaakt zal het hier nooit
zijn. De
Heere houdt hen klein. En dicht bij Hem. Steeds weer vallen ze met
zichzelf om.
Dat is de ervaring van allen. Toch
is daar de liefde in
het hart gelegd. Een liefde die ze er zelf vaak niet voor kunnen
houden. In
tijden dat twijfel leeft. Het is en blijft alles te kort en het zal een
groot
wonder blijven steeds opnieuw te ervaren dat de Heere van hen afweet.
Het
geloof en de hoop moeten worden verdiept. En het kan niet anders dan
dat dit
gaat met veel strijd. Want het is de zonde die blijft drukken. Hier is
het
immers nooit volmaakt. Steeds weer zullen ze bij ontdekkend licht zien
wie ze
blijven. Ook na ontvangen genade. Wat ze er dan weer niet voor kunnen
houden.
De Heere maakt echter het werk wat Hij in het leven is begonnen af. En
door
veel verdrukking en door veel strijd zullen ze eenmaal behouden
aankomen. Er
is echter een groot
gevaar voor het leven van de genade. Het is de geestelijke hoogmoed. Er
kunnen
tijden aanbreken dat ze denken nooit meer te twijfelen. Nooit meer te
zondigen.
Nooit meer van de weg van het leven der genade af te wijken. En dan is
het al
zover. Want genade leert van genade te leven. Van het wonder van de
genade. Te
zien dat het zonder die genade niet gaat. Nu niet en nooit niet. Want
wat is
een mens. En wat is in hem te prijzen. Niets. Toch
zijn er die zichzelf in
hun geloofsleven overschatten. Als het ware anderen nog de weg willen
voorhouden. Hen veroordelen om het kleine geloof wat ze van hen zien.
Zie naar
ons, roepen ze, wij geloven. Wij zullen niet wankelen. Al worden we
beproefd.
Al worden we bedroefd. Wij zien op Jezus. Het Woord geeft zoveel andere
voorbeelden.
Job meende in zijn verdriet ook te zingen. De Heere heeft gegeven. De
Heere
heeft genomen. De Naam des Heeren zij geloofd. Wat moest hij daarna nog
veel
leren. Job moest gaan erkennen dat hij schuld had. Hij had gezondigd.
Hij was
een rechtvaardig man. En toch die zonde. Eerst na het belijden van die
schuld
werd het alles anders. Toen kwam de Heere in een geheel andere, nieuwe
weg. Gods
kinderen ervaren in het
leven ook tegenspoed. Ook zij weten van verdriet. Lang kunnen ze lang blijven staan in die
zorgen en in de
omstandigheden die zo moeilijk zijn. Hoe dikwijls hoor je ze roepen:
het is me
maar door mensen aangedaan. Tot ze tot zichzelf inkeren. Op zichzelf
worden
geworpen. Door Gods Heilige Geest zichzelf afvragen wie ze nu werkelijk
zijn.
Tot ze een blik in zichzelf slaan. Tot ze gaan zien wie ze nu zelf
zijn. Wie ze
waren in de aanleiding tot de omstandigheden. Kortom, tot ze gaan zien
wat
schuld is. Wat eigen schuld is. Dan komt berouw. Dan komt het bukken en
buigen.
En niet langer de drijfveer om vooral staande te blijven in de
omstandigheden.
Bukken en buigen geeft een geheel ander mens. Dan pas kan de Heere
beginnen met
het louteringsproces. Niet de loutering van het geloof. Maar de
loutering van
de mens zelf. Dan lopen ze niet meer met de borst vooruit. Dan weten ze
van
schaamte niet waar ze zich moeten verbergen. De
Heere is een God van
wonderen. Hij weet raad met de meest moeilijke mens. Hij maakt van een
leeuw
een lam. Van het meest briesende paard weten we dat het uiteindelijk
sneuvelt.
Niet langer zijn ze onmogelijke mensen om mee om te gaan. Voortaan gaan
ze door
het leven met de woorden van Paulus. Aan mij, de onwaardigste van
allen, is
genade bewezen. |
|