Ons
geweten.
Een
christen heeft een duidelijke begeerte. Om het gehele leven te zijn in
de
dingen van zijn Vader. Het is, om kort te zijn, het blijven in Christus.
Steeds opnieuw zal hij zich spiegelen aan Zijn Beeld. Door de Heilige
Geest is
er een voortdurend ontdekkend licht. Wat schuld en tekort leert zien. De
Heere verschijnt soms van verre tijden. Ook wat betreft schuld en
verkeerde
wegen. Praktijk is dat zonde in de regel meer voor een ander wordt
opgemerkt.
Men is van nature blind voor de balk in het eigen oog. Toch geeft de
Heere geen
licht wanneer er een bedekte schuld is. Ook tegenover een medemens
behoort men
vrij te zijn. Schuld maken doen we dagelijks. Maar schuld belijden gaat
vanuit
onszelf niet. De Heere geeft echter nooit Zijn gunst wanneer we het
niet doen.
De Heere rijdt door vlakke velden. En dat geldt ook voor ambtsdragers
en
ambtelijke schuld. In
onze kringen zijn ambtsdragers in de regel erg met zichzelf ingenomen.
Ze
leunen en steunen op een roeping en een verkiezing. Ze hebben
natuurlijk veel
over zichzelf gesproken. Hoe ze zijn en worden geleid. En om daar nu
mee om te
vallen, dat valt niet mee. In de regel wordt alles bewerkstelligd
staande te
blijven. Al gaat het over de rug van een ander. Schuld wordt zo geheel
gemakkelijk verlegd. Schuldeigenende
genade is ook een werk van de Heilige Geest. Doch dit wordt vaak
tegengestaan
door die mensen die zo groot over hun eigen bekering spreken.
Ondersteboven
gaan is het laatste wat men zoekt. Een vluchtgedrag is dikwijls het
gevolg. Zo
min mogelijk geconfronteerd willen worden met dat wat herinnert aan
schuld. Toch
gaat de Heere door met Zijn werk. En maakt Hij af wat Hij eenmaal is
begonnen.
Hij gebruikt wegen die niemand uit kan denken. Maar brengt zo Zijn
kinderen op
de plaats waar Hij ze wil hebben en houden. In de diepte. In de
ootmoed. In de
schuld. In de vernedering. Dicht aan Zijn voeten. Als kleine en
afhankelijke
mensenkinderen. Die door ontdekkend licht hebben leren zien wie ze
waren. En
tot hun groot verdriet leren ze zien dat het nooit iets is geworden.
Maar ook
nooit iets zal zijn. De Heere maakt geen grote mensen. Een gearriveerd
christendom is uit Hem niet. Het zal altijd genade en een groot wonder
zijn
wanneer we Thuis mogen komen. Ambtsdragers
in onze kringen zijn in de regel bekeerd in eigen oog. Dat de bekering
een
levenslang proces is van steeds terugkerende ellende, verlossing en
dankbaarheid, het wordt niet verstaan. Een mens wil zo graag iets zijn
of
worden. De Heere laat zien dat wie meent te staan, hij zie toe dat hij
niet
valle. En hoogmoed komt voor de val. Het
is een groot wonder wanneer een mens aan het einde van zichzelf wordt
gebracht.
Het is nog groter wonder wanneer een ambtsdrager in onze kringen toe
gaat
geven: wee mijner dat ik zo gezondigd heb. Laat
los, en u zal losgelaten worden. Een mens van nature blijft aan
zichzelf
vasthouden. Tot het laatste toe wil hij de touwtjes in handen houden.
Wat heeft
de Heere een arbeid aan onsterfelijke zielen ten koste gelegd. Hoe
blijft Hij
kloppen aan de deur van het hart. In een afbrekende weg worden de
dingen
uitgewerkt. En Hij zal niet rusten tot de gehele zaak is voleind. Wat
is het geweten van een mens een bijzonder iets. Wat is het een
voorrecht
wanneer dit nog spreekt. Immers, uiteindelijk zou een mens overgegeven
worden
aan de verharding. En dan is een terugkeren niet mogelijk
meer…………………….. |