De
hand in eigen boezem. Er
zijn van die dingen waar
je ogen voor geopend moeten worden. Zie
het om je heen. Er is
commentaar op van alles. Dit valt me tegen en dat gaat ook niet naar
mijn zin.
Die heeft het niet goed gedaan. En die ander sprak ook niet naar mijn
mond. Ik
had het zo niet verwacht. Kortom, ik erger me. En alles en iedereen
stelt me
teleur. Op een gegeven moment sta ik boos en verongelijkt aan de kant.
Want die
ander gaat gewoon zijn of haar eigen gang. En trekt me van mij ook nog
niets
aan. Iedereen
kan het beamen. Het
gebeurt dagelijks. Ergernissen. Kwaad spreken. Een ander door het slijk
halen.
En het gaat van kwaad tot erger. Roddelen in het openbaar. Om
uiteindelijk nog te
proberen meerderen op je hand te krijgen. Het oordeel uit te spreken
over wat
in jouw ogen verkeerd gaat. Een hetze tegen die ander. En, hoe is het
mogelijk,
dat komt dan in christelijke gemeenten voor. Er wordt geen arm om die
ander
geslagen. Er wordt niet in bewogenheid met deze of gene gesproken of
meegeleefd.
We bidden wel. We beroemen ons er nog op. We bidden immers heel veel.
Om die
ander lief te mogen hebben. Maar wat wordt er in de praktijk van
terecht
gebracht. David
wist het zo goed. Hij
had er geen goed woord voor over. Die man die dat heeft gedaan zal
sterven.
Doch terwijl die ene vinger wees, wezen drie vingers naar hemzelf. Want
hij,
David zelf, was dus des doods schuldig. Dan
kom ik maar direct to
the point. Leg nu eens de hand op je mond. Wees nu eens stil. En kijk
nu eens
naar jezelf. Zet jezelf nu eens voor de spiegel. En stel jezelf nu eens
die heel
belangrijke vraag. Wie ben ik nu zelf. Nee, niet langer de vraag wie
die ander
is. Wat die ander doet. Wat hij verkeerd doet. Wat hij verkeerd zegt.
Maar kijk
nu voor het eerst eens naar jezelf. Kijk alleen eens naar deze dag.
Waar heb je
deze dag je geërgerd aan die ander. Aan zijn doen en laten. Was je er
zelf
misschien oorzaak van? De
wagen staat stil. Naar
jezelf kijken. Zien wie
je zelf bent. Terwijl je toch eigenlijk daar nooit bij stil hebt
gestaan. Je
hebt jezelf die vraag nog nooit gesteld. Denkend dat het niet nodig
was? Maar
nu toch die vraag. Wie ben ik. Natuurlijk weet ik wie die ander is. Die
ander
die het in mijn ogen niet goed kan doen. Die altijd en alles het
verkeerd doet.
Die het mij niet naar de zin maakt. Daar heb ik het al zo vaak over
gehad. Met
velen. Maar
ik, wie ben ik. Wie ben
ik in de ogen van de Heere. Wat vindt Hij van mijn woorden en mijn
daden. Van
mijn laag neerzien op die ander. Van het kwaad spreken over die ander.
Nogmaals, wie ben ik......IK. En wat vindt de Heere van mij. Van MIJ. Wie
nog nooit zichzelf heeft
gezien heeft ook geen Zaligmaker nodig. Hij, Die gekomen is om zondaren
zalig
te maken. Het wordt immers beleden: waarvan ik de voornaamste ben. Zij
die de
Heere Jezus nodig kregen stonden voor de spiegel van Gods Heilige Wet.
Ze
kwamen er achter dat Hij met de minste van de zonde geen gemeenschap
kan en wil
hebben. Ze kregen Hem nodig voor hun schuld. En ze hebben Hem daar
steeds voor
nodig. Voor de schuld die ze dagelijks meer maakten. In het geloof in
de
vergeving van de zonden door het Bloed van de Heere Jezus leerden ze af
om naar
een ander te kijken. Ze gingen zien dat ze voortaan strijd hadden te
voeren.
Strijd tegen de wereld en de duivel, maar vooral tegen hun eigen
zondige vlees.
De schuld lag niet langer bij die ander. Maar voortaan bleven ze
dichter bij
huis. Mensen
die het over een
ander hebben, die een ander de maat meten hebben zichzelf nog nooit
gezien. Ze
openbaren zichzelf. Met een geest die niet uit God is. Een
hard woord? Het Woord
spreekt duidelijk. Die niet uit de Geest zijn geboren zijn geen
kinderen van
God. En wie uit de Geest is geboren openbaart zich in de vruchten van
de Geest.
En de eerste vrucht is de liefde. Waarvan wordt gevraagd God lief te
hebben
boven alles en de naaste als jezelf. |
|