Judas en ThomasDe
Heere had twaalf apostelen geroepen. Allen hebben ze Hem gevolgd
tijdens de
tijd dat Hij op aarde Zijn werk deed. Geroepen. Allen. Maar de
geschiedenis
leert ons dat er één was die, ondanks deze
roeping, niet zalig is geworden.
Judas was een voorbeeld van een kerkmens die, levend op het erf van de
genade,
niet is uitverkoren tot de zaligheid. De bijzondere zorg van de Heere gaat over diegenen die van eeuwigheid zijn geteld. Om te behoren tot die gemeente die zeker zalig zal worden. Daar zal niets of niemand dezen in de weg kunnen staan. Geen mensen, geen satan, maar ook niet een eigen aard of het karakter. De Heere zal middelen en wegen weten om hen allen behouden Thuis te brengen. Nadat Hij ze hiertoe heeft bereid. Er was een roeping. En in die roeping lag de liefde zo teer dat gedacht werd nooit meer te zullen zondigen. In het verdere wordt ervaren hoe slecht mensen zichzelf kennen. Wanneer ze immers het goede willen, het kwade ligt daar al bij. Judas
is geroepen door de Heere Zelf. Om te leven op het erf van Zijn genade.
Hij was
een bijzonder bevoorrecht mens. Want hij kon alles wat de Heere deed
zien. Hij
kon datgene wat gesproken werd horen. En toch was er diep in hem die
vijandschap tegen de vrije genade. Tegen de liefde voor in zichzelf
verloren
mensen. Hij was hard, verhard. Het was geen onmacht voor de Heere hem
te
bekeren. Tot het laatste toe werd hij als discipel gehandhaafd. Terwijl
de
Heere wist welke rol hij zou gaan vervullen. Zelfs aan het Heilig
Avondmaal
werd hij persoonlijk onderwezen. Maar de duivel bleef in hem. Thomas
was ook een geroepen knecht. Ook hij twijfelde op een gegeven moment
aan alles.
Hij was bang bedrogen te zijn uitgekomen. Hij wilde nog wel geloven,
maar dan
moest de Heere hem een bijzondere gunst schenken. Hij wilde eerst zien.
En dan
zou hij het weer geloven. De Heere gebruikte mensen. Ze vertelden hem
over het
wonder van de opstanding. Hij geloofde het echter niet. Dan
zien we de bijzondere zorg voor Thomas. Hij zocht deze ongelovige man
op. En Hij
liet hem datgene zien wat hij had gevraagd. De wonden in Zijn handen en
voeten.
Ja zelfs mocht hij zijn hand in de zijde van de Heere leggen. Op dat
moment
kwam tot uiting dat uit het kleine vuurtje van geloof, wat nog slechts
een
vonkje leek, een enorme vuurzee te voorschijn kwam. Hij riep het uit:
Mijn
Heere, mijn God. Een
roeping is bijzonder. Maar niet zaligmakend. Er zijn veel predikanten
die de
Mond van God tot de gemeente zijn geweest. En toch onbekeerd zijn
gestorven.
Nee, op grond van een ambt zal niemand in de hemel kunnen komen. Alleen
de
wedergeboorte zal een mens behouden doen aankomen bij de Heere. Tenzij
een mens
wederom wordt geboren, hij zal het Koninkrijk van God niet zien. Zalig
hij die in dit leven de God van Jacob tot zijn hulp heeft. Want die God
is zo
getrouw. Zo sterk. Hij zal Zijn werk afmaken aan allen die naar Zijn
voornemen
zijn geroepen. Daar kan voor eigen waarnemen niets van terecht komen.
Maar op
Zijn tijd en wijze leidt Hij toch verder in de heilgeheimen van het
Koninkrijk
van God. Dat in tegenstelling tot zoveel anderen die het wel weten. Het
wel
geloven. Een eigen gang, soms in het verborgene gaan. Maar waarvoor
straks zal
klinken: Ik ken u niet. |
|