Hanneke. 'Daag! Dag hoor! Tot vanmiddag!' Daar staat mama. Ze is met Hanneke
meegelopen naar buiten. Ze heeft geholpen om de roze fiets uit het
kleine
schuurtje te pakken. De dikke schooltas zit stevig onder de
snelbinders. Nog
één keer roept mama: 'Voorzichtig hoor.' En daar gaat Hanneke. Op de
fiets. En
helemaal alleen. Zo gaat het iedere dag. Dat kan
niet anders.
Hanneke woont op een boerderij. Ver buiten het dorp. En elke dag fietst
ze naar
school. Alleen. En ze weet precies wat er komt.
Kijk, daar
heb je eerst de boerderij van boer Fransen. Wat heeft hij veel koeien.
Hanneke
heeft wel eens geprobeerd ze te tellen. Maar dan is ze er alweer
voorbij. Het
is weer niet gelukt. O, en daar loopt de hond van boer Gerritsen. Nee,
hij blaft
niet. Hanneke is ook niet bang voor die grote herder. Hij kent Hanneke
wel. En
Hanneke kent de hond. Al dichter komt ze bij school.
Kijk, daar
heb je Suus ook. Suus woont ook op een boerderij. Suus en Hanneke zijn
al heel
lang vriendinnen. Suus wacht altijd op Hanneke. Iedere morgen. Ze weet
het wel.
Als Hanneke komt gaan ze het laatste stuk naar school samen verder. Vlak bij het dorp staat eerst nog
dat grote
hoge huis. Ze weten het beide wel. Dat huis staat al zo lang leeg. Het
lijkt
alsof niemand er wil wonen. In de tuin is het een grote wildernis. Een
groot
zwart hek beschermt het huis. Het is alsof het zegt: ‘Ik ben hier de
baas! Waag
het niet hier te komen.' Het lijkt zo ook een griezelig huis wanneer je
er
langs fietst. Het huis heeft zulke donkere ramen, waar oude en al lang
versleten gordijnen slordig voor hangen. Hanneke en Suus kijken er het
liefst
niet naar. Wat een verschil met hun eigen woning. Waar hun moeder
altijd maar
zorgt dat het netjes en schoon binnen is. Zorgen Daar gaan ze samen. Kijk en zo gaat
het elke
dag. Maar eerlijk gezegd, was Hanneke het liefst thuis gebleven. Ze
houdt
zoveel van de koeien en van de kleine kalfjes die net geboren zijn.
Hanneke is
het liefst bij vader. Ook vanmorgen heeft ze hem goed geholpen. En ze
weet het
zeker: als ze groot is wil ze boerin worden. Ja, dat is het liefste wat
ze wil.
Thuis, op de boerderij van vader en moeder wil ze altijd blijven. En
als vader
te oud wordt, dan zal ze vader nog beter helpen. Dan wordt zij,
Hanneke, de
boerin. Daar droomt Hanneke van. Al zo lang. Eerst woonden de opa en de oma van
papa op
de boerderij. Toen is de vader van papa boer geworden. En nu is papa
hier de
baas. En papa zegt het altijd: 'Wat ben ik blij met jou Hanneke. Wij
samen hè!' Och maar nu, Hanneke weet het wel,
er hangt
nu een donkere wolk boven de boerderij. Want nu heeft de regering
gezegd dat er
veel boeren moeten stoppen. Hanneke weet ook wel waarom dat zo is. Er
is een
probleem. Een stikstofprobleem. En nu heeft de regering gezegd dat de
boeren voor
veel teveel stikstof zorgen. Dat is niet goed voor de grond. Er gaan
bloemen
dood. En dan komen er minder insecten. Papa heeft al zo dikwijls gezegd
dat het
allemaal niet eerlijk is. Niet alleen de boeren hebben teveel stikstof.
Maar
het lijkt wel alsof de boeren de schuld van alles zijn. De meester op school heeft er ook
over
verteld. Er zijn meer kinderen in de klas die op een boerderij wonen.
Maar de
meester heeft ook gezegd dat de Heere in de hemel alles ziet en alles
weet. Dat
vindt Hanneke een beetje moeilijk. Papa is zo stil de laatste tijd. En
mama
kijkt vaak ook bezorgd. Niets is meer zeker. En zij, Hanneke, hoe moet
dat dan
als papa geen boer meer mag zijn? Dan zal zij, Hanneke, ook geen boerin
meer
kunnen worden. Ze heeft het vader zo dikwijls gevraagd. Maar vader weet
het
niet. Niemand weet het. Want de regering weet het misschien zelf nog
niet eens
hoe het allemaal moet. 'Laten we er maar niet op vooruit lopen,
Hanneke.' Dat
heeft vader gezegd. En dan moet Hanneke toch weer aan de meester
denken. De
Heere weet immers alles. Meester Ja, Hanneke heeft een hele lieve
meester. En
hij kan zo mooi vertellen. Dan zitten de kinderen heel stil. Ze
luisteren zo
graag naar hem. Suus en Hanneke zijn bij de school
gekomen.
Veel kinderen spelen al op het plein. Voorzichtig zetten de meisjes hun
fietsen
in het rek. De zware tassen moeten ze niet vergeten. Ze hebben gisteren
thuis
geleerd. En straks, dan zal de meester hen overhoren. De meester is
heel lief.
Maar hij is ook streng. Je huiswerk moet je leren. Als dat klaar is mag
je
spelen. Niet eerder. De meester weet wel dat de kinderen dat laatste
liever
doen dan het eerste. Vooral de kinderen die op een boerderij wonen. Ze
zijn zo
graag buiten op het land en in de stal. Toch weten ze het allemaal: als
je de
meester te vriend wilt houden dan moet je zorgen dat je de lessen goed
kent. `Zo jongens en meisjes,' zegt de
meester. ‘Hebben
jullie vanmorgen iets bijzonders gezien toen je naar school kwam?’ De meeste kinderen kijken verbaasd.
Iets
bijzonders? Het was toch net als altijd? 'Denk maar eens goed na.
Jullie weten
het vast wel.' Even is het heel stil in de klas. En dan gaan er toch wat vingers in
de lucht.
Ja, ze weten het! Overal lagen bladeren. Gele, rode en groene. De harde
wind
van vannacht heeft ervoor gezorgd dat ze van de bomen zijn gevallen. Ze
weten
ook hoe dat komt. De herfst is gekomen. De zomer is voorbij. Het waren
ook niet
alleen bladeren die ze zagen. Eikeltjes en denappeltjes lieten ook zien
dat het
geen zomer meer is. Het is herfst geworden. Hanneke weet nog wat. 'Meester, bij
ons
staat een grote kastanjeboom. En op de grond liggen veel kastanjes.
Sommige
zitten nog in hun huisje. In hun bolster.' 'Wat vind ik dat knap van je,
Hanneke. Dat
jij weet hoe dat huisje heet. Nu weten de andere kinderen het ook.'
Hanneke
krijgt er een kleur van. 'Maar ik heb een plannetje,' zegt
de
meester. 'Kijk eens achter in de klas. Ik heb er een hele lange tafel
gezet. En
jullie moeten zorgen dat die tafel helemaal vol komt te liggen. We gaan
met
elkaar een mooie herfsttafel maken. Jullie zoeken de bladeren die van
de bomen
zijn gevallen. Rode, gele, bruine. Kastanjes en sparappels. Misschien
vind je
zelfs een paddenstoel. En morgen, dan brengen jullie alles mee naar
school. Dan
maken we een echte herfsttafel. En dan kan ik er over vertellen.' Daar
hebben
de kinderen zin in. Het is toch woensdag, dus ze hebben er vanmiddag
mooi te
tijd voor. In de
tuin van het lege huis Wanneer Hanneke en Suus terug naar
huis
gaan, gaat het niet zo snel. Ze kijken goed naar de weg. Af en toe
stoppen ze
en rapen ze een blad op. Een gele. Een rode. Maar meestal gooien zij ze
weer
terug. Bah… ze zijn zo vies. En de meeste zijn kapot. Daar is al op
gestaan.
Nee, die kan de meester vast niet gebruiken. Dan komt het grote huis.
Geheimzinnig staat
het daar. De meisjes weten het wel. Het staat leeg. Al zo lang. Het
huis ziet
er oud en verwaarloosd uit. Maar wat heeft dat huis een grote tuin...
en wat
staan er veel bomen. en wat liggen daar veel bladeren... Nee, er woont
niemand
in het huis. Dat weten ze zeker. Suus is de eerste die het zegt:
'Zullen
we...zullen we door het hek gaan? Zullen we eens in de tuin van het
grote huis
kijken?' Durven ze dat? Eventjes maar...
Hanneke
twijfelt nog even. Maar Suus durft het wel hoor. Er is niemand. En er
liggen
zulke prachtige bladeren. Niemand heeft daar gelopen. Geen blad is
kapot. Kijk eens, daar gaan ze... Ja,
eerst moet
het hek open. Zou het lukken? Samen duwen ze ertegen. Het hek knarst,
het
piept. Maar het lukt echt. Stil lopen ze samen even later door de tuin.
Ja, ze
vinden het toch best spannend. Toch een beetje griezelig om zomaar hier
te
zijn. Blad na blad rapen ze op... en mooi dat ze zijn... kastanjes
liggen er
ook... Hup die nemen ze ook mee. Ze stoppen ze in hun jaszakken. Ze zijn zo druk bezig, ze merken
niet wat
achter hen is gebeurd. Want daar, achter hen, daar is de
deur van
het oude huis opengegaan. En daar, daar... daar staat... een heel
vreemde man.
Een man met een donkere bril... O en dan horen ze een stem. Een donkere
stem.
'Hallo!' ... Hanneke komt overeind. Suus komt
ook
overeind. Ze schrikken zo. Weg denken ze... weg... weg van dat enge
grote huis.
Weg van die vreemde meneer. De bladeren en de eikels, die houden ze
goed vast.
Ze rennen door het hek wat nog openstaat. Ze pakken de fietsen. Weg
zijn ze,
weg. De
man uit het oude en versleten huis. Ja, daar gaan de meisjes. Ze
fietsen zo
hard. Ze zijn zo bang. Soms kijken ze even achterom. Komt de vreemde
man hen
achterna? Eerst gaat Suus van de weg af. Zij is thuis. Hanneke moet nog
verder.
Nog veel verder. En ze fietst... ze fietst. Zo komt Hanneke thuis. Papa is in
de schuur.
Mama is druk met het eten. En Hanneke? Hanneke zegt niets. Hanneke wil
het
vergeten. Maar ze weet het wel. Morgen zal ze weer langs dat grote huis
moeten
gaan. Zal die man dan bij het hek staan? Zal hij op hen wachten? Zal
hij hen
vasthouden. Zal hij zeggen: 'Wat moest je in mijn tuin?' Nee, ze zegt
niets.
Het is hun eigen schuld. Dat weet ze wel. Ze hadden niet in de tuin
moeten
gaan. Die tuin van dat oude huis. 'Eten,' roept moeder. 'Haal jij
vader even
uit de schuur?' zegt moeder. Dat hoeft moeder geen twee keer te zeggen.
Natuurlijk zal ze vader roepen. Maar wanneer ze bij vader komt ziet
ze dat
er bezoek is. Boer Gerritsen staat met vader te praten. Stil loopt ze
naar hen
toe. En dan hoort ze het. Ze hoort wat ze al wist. In het huis is
iemand
gekomen. Het is een man. Een man met een zwarte bril. En, boer
Gerritsen weet
het zeker, die man zal natuurlijk naar de boerderijen gaan. En die man,
die zal
natuurlijk zeggen dat ze moeten stoppen. Ze zullen de boerderijen
moeten
verkopen. De koeien zullen weg moeten. Natuurlijk, dat zal het zijn.
Boer
Fransen heeft ook al naar vader gebeld. Er is een vreemde man met een
zwarte
bril. Zomaar in dat grote huis. Ze weten het zeker. Nu moeten ze weg.
Weg van
de boerderij. De regering had het al gezegd. Ze hebben teveel koeien.
Ze
leveren teveel koeienmest. Stil zitten ze even later aan de
tafel.
Vader heeft alles aan moeder verteld. Boer Gerritsen weet het zeker. Nu
gaat
het gebeuren. Vast en zeker! En Hanneke, Hanneke zegt niets. Toch is vader er niet gerust op.
Ja,
iedereen zegt het. Die man, die gaat hen straks wegsturen. Maar wie is
die man?
En is dat echt waar? Vader twijfelt. Iedereen kan het wel zeggen. Maar
is het
ook echt zo? 'Kom we gaan danken. Dan kunnen we
weer aan
het werk.' Wat is vader altijd eerbiedig als hij bidt en dankt. Hanneke
hoort
het wel. Vader vertelt ook nu alles aan de Heere. Vader zegt het
altijd. Net
als de meester: 'De Heere weet alles. Daar moeten we onze zorgen
brengen. Ook
nu.' Iedereen
weet het. Elke dag gaat Hanneke naar school.
Ook
vandaag. Ja, ze weet het precies. Daar is de boerderij van Fransen. En
daar
loopt de hond van Gerritsen... en dan… eindelijk is daar het oude huis
waar
niemand woonde. Het huis met de groene muren en de slordige tuin. Maar
het huis
waar nu die vreemde man woont. Die man, die zoals boer Gerritsen zegt,
hen weg
zal sturen. En dan, dan kan ze geen boerin worden. Achter in de klas staat een tafel.
Een grote
lange tafel. De meester heeft hem er gezet. De kinderen kunnen bijna
niet
wachten. Maar eindelijk, als het rekenwerk klaar is, gaan ze beginnen.
Alle
kinderen mogen hun bladeren pakken. De eikels die ze gevonden hebben.
Heel
trots leggen ze alles bij elkaar. Wat zijn er veel bladeren. Wat zijn
er veel
nootjes gevonden. Maar de allermooiste, die hebben Hanneke en Suus
meegenomen. 'Oh, waar hebben jullie die
gevonden?' roept
William. 'Daar wil ik ook zoeken!' Suus en Hanneke kijken elkaar aan.
Heel
stoer zegt Suus: ‘Gewoon hoor, bij het oude huis!' Even wordt het heel stil in de
klas. Bij het
oude huis? Maar daar... o, en dan komen de verhalen. Niemand begrijpt
hoe ze
dat hebben gedurfd. Want ze weten het allemaal. Zo gaat dat in een
dorp. Ja,
iedereen weet het. Daar, daar woont die vreselijke man. Die man die
straks de
boeren weg zal jagen. Het lijkt wel alsof het even niet meer zo
belangrijk is
dat er bladeren en kastanjes op de tafel liggen. En ze weten het
allemaal: Die
man moet weg. Zo snel mogelijk moet hij weg. En als het pauze is staan
de
kinderen bij elkaar. Ze hebben het wel gehoord. De mensen uit het dorp
zullen hem
wegjagen. Met elkaar. Ze zullen hem plagen. Verdriet doen. Net zolang
tot hij
weg is. Hij heeft hier niets te zoeken. Ja, zo denken de mensen uit het
dorp.
Want die man brengt onrust. Hij brengt verdriet. Hanneke
zwijgt Als het avond wordt, zit Hanneke
met vader
en moeder aan de keukentafel. Wat heeft moeder heerlijk gekookt. Maar
het is
net alsof Hanneke het niet proeft. Moeder heeft al een paar keer naar
Hanneke
gekeken. Hanneke is zo stil. Maar moeder vraagt niets. Maar Hanneke
denkt na.
Ze weet wat de mensen uit het dorp willen. Ze weet ook wat ze zullen
gaan doen.
Maar is het wel eerlijk? Vader zal het zeker niet goed vinden. Wat vertelde de meester vanmorgen
een
spannend verhaal? Ja, het ging over de profeet Elisa. En er waren
kinderen, en
ze scholden hem uit. ‘Kaalkop ga op. Kaalkop ga op.’ Ja, dat riepen de
kinderen. O, en toen kwamen er twee beren uit het bos. En tweeënveertig
kinderen
werden verscheurd. Zo boos was de Heere. O, als er nu eens twee beren in het
dorp
kwamen straks en ze zouden de mensen uit het dorp verscheuren. Omdat ze
op die
vreemde man met die zwarte bril schelden? Omdat ze hem kwaad willen
doen? Of
twee beren in de kerk... en ze zouden alle grote mensen verscheuren die
zo
lelijk over de regering praten. Hanneke rilt ervan. Maar dan denkt ze
toch:
'Het is de schuld van die man. De schuld van de regering. Straks kan ik
geen
boerin worden!' En niets zegt ze tegen vader en moeder over de boze
plannen van
de mensen uit het dorp. De mensen die zullen zorgen dat de vreemde man
weg zal
gaan. Niets zegt ze hoe het komt dat er ramen van het huis kapot zijn
gegooid
in de nacht die achter ligt. Niets zegt ze van datgene wat er vannacht
mogelijk
zal gaan gebeuren. Die man moet weg. Dat weet Hanneke ook zeker. Storm Een lange schooldag is voorbij. De
kinderen
mogen weer naar huis. Ook Suus en Hanneke lopen naar het fietsenhok. Ze
kennen
hun fietsen wel. Die mooie roze fietsen. Maar Hanneke en Suus moeten
wel heel
hard trappen vandaag. Er staat zo'n harde wind. En het wordt nog erger.
Dat
stond in de krant. De meester heeft het gezegd: 'Jongens, snel naar
huis hoor,
want het gaat heel hard stormen. Wie niet buiten hoeft te zijn
vanmiddag, moet
binnen blijven hoor.' Nou, de meisjes merken het. Ze
trappen en ze
trappen. O wat is Hanneke blij als ze thuis is. Snel zet ze de fiets in
de
schuur. En mama is ook zo blij. 'Kom maar snel Hanneke, wat een wind
hè?’ Ja,
en de wind steekt op. Harder en harder. Papa kijkt ook ernstig. Ze
wonen zo
eenzaam in het open veld. En de bomen... Je ziet ze heen en weer gaan.
Papa
luistert nog eens naar de radio. Windkracht 9, windkracht 10. De storm
buldert
langs het huis. Wat een rukwinden zeg... En dan... dan horen ze wat... hoor
maar... de
sirene gaat. En door het kamerraam, in de verte, zien ze het blauwe
licht van
de politieauto. Papa blijft binnen. Maar daar gaat al de telefoon. Zo
gaat het
altijd in het dorp wanneer er iets gebeurt. Binnen de kortste keren
weet
iedereen het. 'O’, horen ze papa zeggen. 'Echt waar? Verschrikkelijk.
En die
vreemde man dan?' Verschrikt kijken mama en Hanneke op. En als papa de
telefoon
neerlegt horen ze het... Er is een enorme boom bij het oude huis
omgewaaid. En
hij ligt op het dak van het huis. Maar het is zo donker binnen. De
gordijnen
zijn dicht. Er brandt geen licht. De meneer, hij is vast niet thuis...
Zou hij
naar de regering zijn? Na een lange nacht wordt het
rustiger
buiten. Maar wat staan er veel mensen bij het hek van het grote huis.
Papa is
er ook bij. Er is aan de deur gebeld. Op het raam geklopt. Nee, de man
is niet
thuis... Wie is toch die vreemde man? En waar is hij toch zo lang
gebleven? Zou
hij met de regering over de boeren praten? Zolang hij er niet is,
blijft de
boom echter liggen. Hebben de mensen medelijden met de
man? Nee
hoor, ze praten gewoon verder over hem... en sommigen zeggen: 'Eigen
schuld,
hoor. Moet hij ons maar met rust laten.' Het
wordt winter De storm is voorbij. Het heeft
gesneeuwd.
Suus en Hanneke zijn naar school geweest. Nu zijn ze op de fiets
gestapt. Op
weg naar huis, op weg naar hun boerderij. Ach, hoe lang zullen ze deze
weg nog
fietsen? Hoe lang zullen ze nog op de boerderij kunnen blijven wonen?
Ze weten
het, de vreemde man woont nog steeds in het oude en donkere huis. Nog
steeds is
hij niet bij hen geweest. Maar de mensen uit het dorp weten het zeker.
'Dat
komt nog wel.' De weg is wit. En glad. En het valt
niet mee
om goed door te fietsen. De meisjes hebben dikke pret. Soms glijden hun
fietsen
weg. Het is koud. En ze willen naar de warme kamer. Maar dan gebeurt het. Want bij het
grote
zwarte hek... daar staat... 'O,' gilt Suus.
‘O,
Hanneke... de vreemde man…hij is terug...’ Oei... en even let ze niet
op. Ze
geeft haar stuur een ruk om niet vlak langs de vreemde man te moeten
gaan. Maar
ze merkt niet dat achter haar een auto rijdt. De chauffeur remt nog.
Maar het
helpt niet. Ook hij glijdt weg op de gladde weg... Hij wil het vreemde
meisje
ontwijken. Suus slingert over de weg. En dan... met een klap komt ze op
de
motorkap van de auto terecht. Ze vliegt er weer af. En daar... in de
sneeuw... ligt
Suus, heel stil. Hanneke huilt. De chauffeur komt uit de auto.
Maar, daar
komt ook de vreemde man aangelopen. Is hij boos? Zegt hij dat het hun
eigen
schuld is? Nee, hij knielt bij Suus neer. 'Laat liggen, laat haar maar
even liggen...'
Dat zegt hij. Dan gaat het zo snel... De dokter,
de
ambulance... en zo ligt Suus even later in het ziekenhuis. Haar hoofd
zit in
het verband. Haar been is gebroken. Ze ligt daar maar, heel stil... dat
moet
van de dokter. En de meester op school, hij bidt... hij bidt voor Suus.
Ja, de
kinderen zijn ook stil. Veel stiller dan anders. In
het ziekenhuis Bij het vreemde huis is het ook
stil.
Niemand weet wie de vreemde man is. De mensen zien hem bijna niet, maar
hij was
er wel. Want hij stond bij het hek. Dat heeft Hanneke verteld. En op een middag. Als mama bij het
bed van
Suus zit, dan komt daar bezoek. Het is de vreemde man. Hij gaat ook bij
het bed
van Suus zitten en pakt haar hand en streelt die. Nee, hij zegt niet
dat het nu
tijd is om de boerderij te verkopen. Nee, hij zegt niets, helemaal
niets. Maar wat gebeurt er nu... Suus
huilt. Suus snikt...
en mama begrijpt er helemaal niets van. ‘Stil Suus, stil toch, blijf
rustig
liggen,’ zegt de dokter. De vreemde man schrikt ook. Hij
staat op. Hij
gaat weg. En dan... dan moet Suus vertellen. Vertellen over die vreemde man met
die
zwarte bril. Die man die hen weg wil hebben. Die man, waar ze zo bang
voor zijn.
Over de ramen van het huis die ingegooid zijn. Over de man die zich
niet laat
wegjagen. En mama... mama moet er ook om huilen. Want wat Suus zegt,
dat weet
moeder ook. Die vreemde man heeft onrust gebracht. Over die vreemde man
wordt
gekletst in het dorp. Die man wordt geplaagd door de mensen uit het
dorp. Maar
die man heeft voor hun meisje, voor Suus gezorgd. En die man was net in
het
ziekenhuis bij het bed van Suus. Die man zei geen lelijke dingen. Die
man zat
heel stil bij het bed. En hij zag er niet boos uit. Het
plan van moeder Kijk eens, daar gaan Suus en
Hanneke. Suus
zit in de rolstoel. Nee, lopen kan ze nog niet. Mama duwt. Ze stoppen
bij het
vreemde huis. Waar de vreemde meneer woont. De mama van Suus heeft
gezegd dat
het moet, ja dat moet. Durven ze dat? Het hek door?
Aanbellen bij
dat vreemde huis? Samen die donkere hal door? Samen in die vreemde
kamer? Ja,
daar gaan ze. Want mama heeft het gezegd. Jullie moeten de vreemde man
bedanken. Omdat hij voor Suus zorgde toen ze zo hard was gevallen. Even kijken de meisjes elkaar aan.
Ze kijken
nog even naar mama die bij het hek staat te wachten. Toe maar, knikt
mama. Ik
wacht op jullie. Dan is het Hanneke die zachtjes op
de bel
drukt. Ja, en dan is het die man met zijn donkere bril die de deur
opendoet. En
is de vreemde man boos? Stuurt hij hen weg? Zegt hij dat hij wel weet
dat de
mensen uit het dorp zo lelijk over hem denken? Nee, niets van dat
alles. De
vreemde man doet de deur wijd open 'Kom maar binnen’, zegt hij. ‘Wat
fijn dat
jullie er zijn. Ja ik ken jullie wel hoor. Ik heb jullie in mijn tuin
gezien.
Ik zag hoe bang jullie voor me waren. Elke dag weer zag ik jullie gaan.
Maar… luister
eens... En dan vertelt hij zijn verhaal...
Eindelijk
vertelt hij zijn verhaal. Zomaar aan die twee bange meisjes. Die
meisjes die
eigenlijk niet binnen durfden te komen. Die meisjes die alweer zo lang
geleden
zomaar in de tuin bladeren zochten. Die meisjes die zo boos op deze man
zijn,
omdat iedereen het weet. Deze man gaat onze boerderijen sluiten. Deze man vertelt 'Lang geleden werkten we in Afrika.
Je weet
wel, in het land waar de negers wonen. We vertelden er over de Heere
Jezus.
Mijn vrouw en ik. Eén kindje kregen we. Een dochtertje, Lisanne. Maar
er kwam
een erge ziekte. En de mama van Lisanne is hieraan gestorven. Daar in
dat verre
land. En Lisanne werd ook ziek. Zij is niet gestorven. Maar… De vreemde
man
wacht even, voordat hij verder vertelt. 'Toen kon Lisanne niet meer lopen.
Nee, ze
kan nooit meer lopen zoals jullie. Ze is gehandicapt. En toen, toen ben
ik
teruggekomen. Vanuit het donkere Afrika naar Nederland. En overal werd
naar
Lisanne gewezen. ‘Kijk eens, dat meisje kan niet goed lopen.’ En de
kinderen,
ze lachten haar uit. Niemand wilde met haar spelen. En toen heb ik Lisanne gebracht
naar een groot
huis in de bossen. Daar woont ze veilig bij allemaal kinderen die niet
thuis
kunnen wonen. Ik ben hier gekomen. In dit grote huis. Ook alleen. Ik ga
veel
naar Lisanne. Elke keer als ik naar haar toe ga zijn we zo verdrietig.
Lisanne
wil zo graag bij me wonen, maar de mensen en de kinderen uit het
dorp....... Ja
ook de kinderen. Begrijp je Suus, begrijp je Hanneke?’ Ze knikken en ze schamen zich diep.
En ik
zag jullie. Zo vrolijk. Hanneke zo rustig. Suus soms zo wild. En ik was
zó boos
op de mensen. Bovenal was ik boos op de Heere. Al zo lang was ik zó
boos. Ik
voelde me zó alleen. En ik had zoveel verdriet om Lisanne... Ik hoorde
wat over
me werd verteld. Iets wat helemaal niet waar is. Ik ben niet gekomen
van de
regering. Ik ben gekomen vanuit het donker Afrika naar Nederland.
Alleen met
Lisanne. Het enige wat ik nog heb. Tot gebeurde het ongeluk met Suus.
En ik was
zo bang dat je niet meer beter zou worden. En ik boog mijn knieën. Voor
het
eerst boog ik weer mijn knieën en ik vroeg of de Heere je beter wilde
maken. Op
een avond pakte ik mijn Bijbel. Het was zo lang geleden. En ik las dat
de Heere
Jezus naar de aarde is gekomen. En dat Hij in ons hart wil komen wonen.
Voor
het eerst of opnieuw. Maar, dan moeten wij leren hoe het is dat wij de
deur van
ons hart niet voor Hem openzetten. Ik had mijn hart gesloten... Voor de
Heere...
En ik had de deur van mijn huis voor mensen gesloten en toen... Ik
wilde het
graag anders, maar ik wist niet hoe. En toen ging ik naar het
ziekenhuis... Ik
wilde je opzoeken. Alles vertellen, maar je huilde zo. En nu zijn jullie hier. Nu huilen
jullie.
Jullie waren bang. Bang voor mij. Maar nu hebben jullie ook verdriet.
Verdriet
om Lisanne. Omdat ik jullie mijn verhaal heb verteld. Jullie hebben ook
spijt.
Spijt om alles wat is verteld. Verteld over mij. Terwijl niemand mij
kende. Mij
niet, Lisanne niet en ook mijn verhaal niet. Het
wordt Kerstfeest Buiten wacht de moeder van Suus.
Wat duurt
het lang. Moeder wordt ongerust. Die vreemde man is immers binnen. Met
de
meisjes. Wat zou er gebeurd zijn? Even nog aarzelt moeder. Dan loopt
ook moeder
naar de voordeur van het oude en donkere huis. Voor de tweede keer gaat
die
middag de bel van het huis. Voor de tweede keer doet de vreemde man de
deur
open. Nu laat hij moeder binnen. Moeder schrikt even als ze de
huilende
meisjes ziet. Was de man zo boos? Heeft hij hen zo naar toegesproken?
Och, maar
dan hoort ook moeder alles. En dan, eindelijk, gaat moeder met Hanneke
en Suus
naar buiten. Eén ding weet ze zeker. Er moet iets gebeuren! En wel heel
snel. De volgende morgen gaat Hanneke
naar school.
Op de fiets. Suus kan niet fietsen. En toch fietst iemand met Hanneke
mee. Het
is vader. De meester kijkt wel even vreemd op
wanneer
vader in de klas komt. 'Ik wil graag wat vertellen,' zegt vader. De kinderen zijn heel nieuwsgierig.
Maar als
vader en Hanneke samen voor de klas vertellen wat er is gebeurd wordt
het nog
stiller dan het al was. Niemand durft ook maar iets te zeggen. Want ook
deze
kinderen, de kinderen uit deze klas hebben die vreemde meneer zo
geplaagd. Als
vader weer weg is, denkt de meester heel goed na. Ook hij denkt
hetzelfde als
de moeder van Suus. Er moet iets gebeuren. Dit mag zo niet langer
doorgaan. Maar hoe moet het en wat moet er
dan
gebeuren? Het wordt Kerstfeest. De kinderen
van de
school zitten in de kerk. En kijk eens op de voorste rij. Daar zitten
Suus en
Hanneke. En daar tussen. Daar zit een vreemd meisje. De mensen kijken.
Ze begrijpen
er niet alles van. Ze weten het juiste niet. Maar ze hebben er al wel
iets van
gehoord. Die vreemde man hebben ze verkeerd
behandeld. Hij is niet de man die ze dachten wie hij was. Nee, ze weten
niet
alles. Maar dat hoeft ook niet. Ze zien wel iets vreemds. Een vreemd
meisje.
Het is Lisanne. Dat zou het dochtertje zijn van die vreemde man? En kijk eens naar dat meisje. Haar
ogen
glunderen. Ze kijkt zo blij. Hanneke en Suus zijn een beetje vroeg naar
de kerk
gegaan. Dat Lisanne strompelt en niet goed kan lopen, dat hoeven de
mensen nog
niet te zien. Het orgel begint te spelen. Suus
kan niet zo
goed stilzitten. Ze hoort echter wel de muziek. Hanneke luistert ook en
ze
denkt. Nu weet ik het zeker, de Heere weet alles. Hij kende de vreemde
meneer. Hij
heeft Lisanne bij ons gebracht. Hij heeft voor de vreemde meneer, de
vader van Lisanne
gezorgd. De mensen gaan zingen. De kinderen
ook.
Lisanne kent het vers niet. Maar het klinkt wel heel mooi. En in de
kerk zit
ook de vreemde meneer. Naast de dominee. Na een lange tijd is hij terug
in de
kerk. En hij zingt het mee. Hij heeft gedacht aan Zijn
genade, Ook Hanneke zingt. Nee, de zorgen
bij de
boeren zijn niet weg. Of ze ooit boerin kan worden weet ze niet. Maar
nu ze
zeker weet dat de Heere zorgt, nu kan ze het net als vader in Zijn
handen
leggen. En in Zijn handen, daar is het goed. Daar is het veilig. Dat
weet ze
zeker. |
|