Wie
ben ik. Wat
maken we ons vaak druk
over onze naaste. Diegene die we niet mogen. Maar waarvan we eigenlijk
de reden
niet eerlijk onder woorden durven te brengen. Die naaste die niet is
zoals ik
ben. En waarvan ik niet wil dat hij is zoals hij is. Die we om wat voor
reden
zoeken te kleineren. Over de straat te brengen. In een kwaad daglicht
te
stellen. Die naaste die geen goed kan doen in onze ogen. Om de
eenvoudige reden
dat wat hij doet ons raakt. Door het doen en laten van die naaste raken
we uit
ons evenwicht. Kunnen we niet de weg gaan die we willen gaan. Het is
een
ophouder op onze weg. En daarom niet gewenst. We zoeken niet de strijd
in
onszelf. Maar de strijd met die ander. Met als enig doel te winnen.
Staande te
blijven. Het ons gestelde doel te bereiken. Op de meest eenvoudige weg.
Zonder
tegenstand. Van die naaste die ons op mateloze wijze irriteert. Ons
doet
twijfelen. Wat we niet en nooit willen erkennen. We willen niet terug.
We
willen verder. Al gaat het over lijken. Het
lukt ons niet die naaste
te bereiken. We zoeken hem ook niet te bereiken. Want op voorhand weten
we dat
het ons niet zal lukken. Die naaste is, en dat weten we goed, sterker
dan ons.
En als we eerlijk moeten zijn, die naaste heeft ook nog eens gelijk.
Maar dat
gelijk gunnen we hem niet. Want dan gaat ons gelijk omver. En moeten we
het
onderspit delven. Zo
zijn we bezig met die
ander. Om hem te vernietigen. En kijken naar ons zelf vermijden we. We
gaan dus
eenvoudig gezegd de strijd met die ander aan, zonder dat we onszelf
ooit te
hebben gezien. We lopen onszelf voorbij. Verdiepen ons in het doen en
laten van
die ander. En denken op voorhand te winnen. Ons doel te bereiken. Ons
doel.
Datgene wat wij ons voor ogen hebben gesteld. Zonder ons af te vragen
wat het
is wat de Heere van ons vraagt. Wat niet anders is dan een waarachtige
bekering. Een oprechte omkering. Een opstaan uit onze geestelijke dood.
Waar we
ook nog eens dood voor zijn. Wij
zijn God kwijtgeraakt in
het Paradijs. De breuk was volkomen. Maar kan geheeld. De Heere Jezus
is
gekomen als Middelaar tussen God en de mens. Doch daar is een
voorwaarde aan
gesteld. Wij moeten onszelf leren zien bij het licht van Gods Heilige
Geest. Onze
onvolkomenheid. Onze doemwaardigheid. Onze verlorenheid. Ja ons gehele
zondige
bestaan. Alleen dan zullen we de breuk die er is zien. Niet de breuk
van onze
naaste met God. Maar de breuk in ons eigen persoonlijke leven. We zijn
Godloos,
zonder God, van nature. We denken dat de Heere Jezus ons wel zal helpen
en
verlossen. Doch hoe zal dit gaan wanneer we niet weten waaruit Hij ons
moet
verlossen. De
weg van de waarachtige
bekering gaat niet over onze naaste. Het is een persoonlijke zaak. En
wanneer
wij door genade mogen zien wie we zelf zijn, maar ook zelf blijven, dan
achten
wij die naaste uitnemender dan onszelf. Dan leren we met Paulus zeggen:
mij de
onwaardigste........ Dan is er niet een vechten tegen die naaste. Maar
dan komt
er liefde tot de naaste. Dan gaan we zijn en haar behoud op het oog
krijgen. De
liefde dringt ons. Omdat we de liefde van de Heere hebben ervaren. Die
ons, zo
blind, ziende maakte. Voor alles wat in de Heere Jezus is te vinden. Om
zo door
het geloof in Hem weer voor God te kunnen bestaan. Dat is niet een
bekering die
gelooft dat het zo wel is. Nee, dat zoekt in een voortgaande weg wat
een
dagelijkse bekering is. Omdat men weet dat men na ontvangen genade dit
dagelijks en steeds opnieuw nodig heeft. Van God geleerd te worden.
Steeds meer
zonde te zien in jezelf. Steeds meer ontdekt te worden aan jezelf.
Steeds weer
omvallen met jezelf. Maar door genade te mogen leren wat het is om te
groeien
in de genade van de Heere Jezus. Geen hoge bomen maakt genade. Maar
kleinen in
zichzelf. Geen
vinger voortaan meer
naar die ander, doch een arm om die ander. Dat is de vrucht van
persoonlijk
geschonken zaligmakende genade. Gered uit de klauwen van hem die
sterker was
dan ik......... |
|