De
hemel in het hart. Gods kinderen weten wat het is om met het hart naar de hemel te gaan. Bij alles waarbij ze de Heere nodig hebben roepen ze Hem aan. Bij alle zorgen en noden weten ze de weg. Het zijn de gelovigen die zo door de eeuwen heen hun geloof beoefenden. De grote gelovigen? Er zijn gelovigen
die zich van hen onderscheiden. Ze hebben
geen weet van hun geloof. Ze kunnen het er zo vaak niet voor houden.
Hun
gebedsleven is in eigen oog niets. Het zijn de tobbende mensen waarvan
het
Woord spreekt als het arme en ellendige volk. Maar nu komt het wonder.
Terwijl
zij voor eigen waarneming met hun hart de hemel niet kunnen bereiken,
de hemel
is in hun hart. Er wordt in de hemel voor hen gebeden dat hun geloof
niet op
zal houden. Dagelijks mogen ze ervaren dat bij alle onmogelijkheden van
hun
kant er voor hen wordt gezorgd. Door de Geest geleid zien ze de
wonderen elke
dag. En die door de Geest worden geleid zijn Gods kinderen. Het
tobbende leven
houdt hen zo klein. Zo afhankelijk. Zo dicht bij de grond. Hun lege
handen
hebben ze voortdurend uitgestrekt. Maar ze hebben niet de moed te
vragen of de
Heere er iets in zou willen leggen. Voor eigen waarneming zo rechteloos
als ze
zijn.
Ze
zijn erachter gekomen dat ze van het gegeef moeten leven.
Dagelijks moeten ze begenadigd worden met het Manna, het hemels Brood.
Ze
vragen niet, ze zuchten slechts. Mogelijkheden vanuit henzelf zijn er
niet. Het
klagen is voorbij. Stil en berustend is hun weg. Ze hebben geleerd met
lijdzaamheid de loopbaan te gaan die hen is voorgesteld. Ze zijn
uitgebeden.
Nochtans is hun verwachting van de Heere. Geen voetstap durven ze te
zetten
voor ze iets hebben gezien van Zijn genade. Ze
kunnen bij tijden zo jaloers zijn op die gelovigen die zo
goed kunnen bidden. Die zo goed weten wat ze allemaal moeten vragen. De
lange
gebeden klinken hen na in de oren. Voor hen is het gebed een stille
tijd. Een
wachten op dat wat de Heere hen heeft te zeggen. Kleingeloof? Het
Woord leert het anders. Het is niet het kleine geloof
wat zo afhankelijk is. Het is niet het kleine geloof wat de hemel in
het hart
heeft. Integendeel. Het is het kleine geloof wat het nog steeds
allemaal van
zichzelf verwacht. Steunend op de gebeden die zo lang zijn en zo goed
in elkaar
passen. Kleingeloof heeft niet de genade om het nu eindelijk eens in de
handen
van de Heere te leggen en er dan zelf vanaf te blijven. Kleingeloof zit
er zelf
nog altijd tussen. Hij weet hoe de Heere het moet doen. Hij weet wat
het beste
is voor hemzelf en een ander. Grootgeloof
heeft deze strijd opgegeven. Hij heeft geleerd
dat de Heere het anders doet. Hij doet het op Zijn tijd en op Zijn
wijze. Hij
weet dat Gods molens malen. Ook al is het voor de waarneming zo
verborgen. Ze
malen langzaam, maar zeker. Vaak zien zij er ook zo weinig van. Maar
dan,
terwijl kleingeloof nog met zijn hart naar de hemel is, ervaart
grootgeloof de
hemel opnieuw in het hart. En vanuit dat geloof ziet hij verten die
kleingeloof
nooit zal zien. Kleingeloof denkt met zijn bidden en danken een heel
eind op de
weg te zijn. Hij kan zo meewarig kijken naar die tobbende en kreupele
mensen.
Doch grootgeloof heeft, terwijl hij het er zelf niet voor kan houden,
de hemel
in het hart. |
|