Een
christelijke
levenswandel. Er
zijn bij alles uitersten.
Zoals de kleuren zwart en wit elkaars tegengestelde zijn, zo is ook
licht en
zwaar geheel verschillend. Hoog en laag, arm en rijk. Van geen kan je
zeggen
dat het niets is. Dat het niet bestaat of niet voorkomt. Alles is een
wezenlijk
iets, we kunnen ons bij alles wat voorstellen. Zo is het ook in het
geloofsleven. Er zijn kleintjes en groteren in de genade. Er zijn
mensen die
zich snel iets toe-eigenen en anderen
die dat niet kunnen. Sommigen brengen veel vruchten
voort, anderen
weinig. De één hecht veel waarde aan uiterlijke
dingen, een volgende niet. Eerstgenoemde
verschillen
accepteren we. We kunnen alles in de hokjes plaatsen. Het ene IS wit en
het
andere IS zwart. Dat IS hoog en dat IS laag. Er is geen twijfel over
mogelijk.
Maar als het aankomt op het geloofsleven van mensen, dan is er nogal
eens
twijfel. Want wie is nu op de goede weg. Wie zal zich niet bedriegen.
Wie
brengt nu de vruchten voort zoals bedoeld in het Woord. Kortom, wie is
nu een
kind van God en wie niet. Het
wonderlijke is dat er
zijn die zich druk maken om hetgeen die ander gelooft. En wat met eigen
gedachten niet strookt. Er zijn ook die zelfs als rechter oordelen. Met
woorden
als: Die komt straks bedrogen uit. Maar wie, ja wie heeft het recht
dergelijke
uitspraken te doen. Staat in het Woord niet duidelijk om onze eigen
zaligheid
met vreze en beving te werken. En wat schieten we dan alles tekort wat
ons
eigen leven aangaat. Hebben we dan niet genoeg om ons te bekommeren
over wie we
nu zelf voor de Heere zijn. Waar we toch keer op keer moeten ervaren
door Gods
Geest dat we niets zijn in eigen kracht en van onszelf. Er
zijn in het leven met de
Heere dingen die vast staan. Er moet de keuze van Ruth in ons leven
zijn. Dat
is om te spreken van de liefde voor de God van Naomi. Van de begeerte
om bij
het volk van die God te behoren. Het volk waarvan ook Naomi deel
uitmaakte. Er
is de voortdurende vraag hoe de Heere wil dat wij leven. Welke weg de
Heere ons
wijst. En dan spreken we uit dat we liever met het volk van de Heere
kwalijk
behandeld willen worden dan zonder de Heere hier een tijd te genieten
van
dingen die zonder Hem zijn. En
het ligt dan voor het
verdere zo eenvoudig, dat we alleen maar van Hem afhankelijk willen
zijn. Dat
we heel rustig onze eigen weg gaan zonder te wankelen in welke
omstandigheid
ook. We weten bij ondervinding dat het leven met de Heere niet zonder
strijd
zal zijn. Dat op het leven met de Heere alles af zal komen. Dit alles
omdat de
liefde zich onderscheidt van de vruchten van het vlees die bij mensen
die
zonder de Heere leven openbaar komen. Gelukkig
is er onderwijs voor
datgene wat Gods kinderen in dit leven ervaren aan moeite en verdriet.
Niet
omdat de Heere hen dit aandoet. Maar als gevolg van de zonde. Doch met
de Heere
zijn ze meer dan overwinnaars. Al zal de weg soms van het tegendeel
getuigen,
het komt goed. Met
het oog op de Heere
geslagen zullen ze volharden in alle strijd. En uiteindelijk
overwinnen. |
|