Licht
en donker Licht
en donker zijn de gegevens van het leven. God schiep de dag en ook de
nacht. De
zon voor de dag. De maan voor de nacht. Licht en donker die elkaar
afwisselen
in de dag en de nacht. Er
is een zomertijd en er is een wintertijd. En geen dag is hetzelfde.
Geen nacht
gelijk aan de vorige. Hoe dikwijls kan bij een naderende onweersbui de
dag in
een nacht veranderen. En hoe licht kan het zijn in de nacht, wanneer de
maan
zijn volle glans laat zien. De
mens is uit de aarde aards. En zo wisselen de momenten van licht en
donker in
het leven van ieder. Geen mens is gelijk. Zo is ook geen mens hetzelfde
wat
betreft de momenten van licht en donker in het leven. In voorspoed kan
het
licht helder schijnen. Doch wanneer het tegenzit lijkt het donkerder
dan het
ooit is geweest. En
dan ga ik naar het geestelijk leven. Naar het leven door genade met de
Heere.
Ook daarin zien we, op Bijbelse gronden, hoe dagen van licht en donker
zich
afwisselen. De ene dag wordt gesprongen met hun God over een muur. Een
andere
keer zuchten ze: Zou de Allerhoogste van mijn klagen en bittere rampen
wel
kennis dragen. De één kan die donkere dagen heel goed verbergen. Een
ander is
in zichzelf gekeerd en zucht dag en nacht. Doch bij allen is het
dezelfde wens:
Och, wierd ik derwaarts weergeleid. In
de natuur kennen we de vier jaargetijden. Na de zomer komt de herfst.
Na de
herfst komt de winter. Vervolgens breekt de lente aan. Het lijkt alsof
het dan
met de kou en de wind is gedaan. Doch al snel blijkt dat het niet zo
is. Het
moet nog zomer worden. Maar ook wanneer het zomer is kan het nog zo
tegenvallen. Doch één ding is zeker: De vier jaargetijden blijven,
hoewel ze
nooit gelijk zijn. En: na de dag volgt een nacht. Na de nacht komt echt
weer
een dag. Gods
kinderen mogen in dat vertrouwen leven. Hoe donker ooit Gods weg moge
wezen.
Hij ziet in gunst op die Hem vrezen. En zo Hij dan ook vertoeft,
verbeid Hem.
Kijk naar Hem uit. Want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. De
nacht is nodig voor de rust. De dag om onze arbeid te kunnen doen. De
zomer om
het gewas te doen groeien. De winter om het land zijn rust te geven.
Niets is
zomaar. Alles heeft een doel waarvoor het is geschapen. Al
verlangen wij mensen naar het einde van de nacht, we moeten deze wel
door. Al
verlangen we naar de zomer, de winter moet eerst komen. Zo ook in het
geestelijk leven. We kunnen niet zonder de dagen van duisternis. Want
in de
diepte groeit de mirte. In dagen van donkerheid worden we weer meer op
de Heere
geworpen. Om Hem aan te roepen in de nood. En om ons niet te verheffen.
Om
klein te blijven. Om te weten dat ook dagen van duisternis ons door de
Heere
worden gegeven tot ons nut. Wanneer
we dit mogen zien en geloven, dan leren we zingen in de nacht. Omdat we
één
ding zeker weten: we verwachten de Heere. Het is donker, maar het wordt
weer
licht.
Wanneer
de nacht is
geweken moeten we wel de gordijnen opentrekken om het licht te zien.
Zolang we
dit nalaten zal het donker blijven. Zo is het in het geestelijk leven.
De Heere
wil spreken. Doch we kunnen het alleen horen wanneer we luisteren. En
bij dat
luisteren hebben we Gods Geest nodig. Gods Geest Die uitgaat van de
Vader en de
Zoon. Laten we daar dan om bidden.
|
|