Eenzaam maar niet alleen De dagen van de duisternis zijn veel. Het leven van Gods kinderen gaat niet over rozen. Uiteindelijk wordt het een eenzaam bestaan. Want tegen het werk van de Heere komt alles op. Er wordt geroepen: Wij hebben het gewonnen. We hebben hem overmocht. Uiteindelijk doet iedereen mee aan de ongelijke strijd. Een eenzijdige strijd. Want er wordt niet teruggevochten. In eenzame nachten worden de aanvallen vanuit de vorst der duisternis de Heere voorgelegd. In de wetenschap dat tegen zo’n menigte niet te strijden valt. Dan is het alleen een wachten. Een wachten op datgene wat komt. Eenzaam, maar niet alleen wordt het leven voortgezet. Het hoofd omhoog. Het hart naar boven. Velen zijn uit
op de volledige ondergang. Daar ligt een
Stefanus. Geknield tot het laatste toe. De stenen treffen hem. De
één na de
ander valt op hem neer. Overwonnen. De ogen van deze man blijven omhoog
gericht. Heere, roept hij: Reken het hen niet toe. Ze weten niet wat ze
doen. Gods kinderen
zijn het beeld van Christus. Die, als men Hem
schold niet wederschold. Als Hij leed, Hij dreigde niet. Alles legde
Hij over
in de handen van Zijn Vader. Zo ging Hij die lijdensgang. Veracht.
Bespot. Niet
begrepen. En uiteindelijk gehangen aan het vloekhout. Nog stonden daar
degenen
die Hem kruisigden. Nog stonden daar diegenen die de grove
beschuldigingen
hadden geuit. Onbewogen. Gewetenloos. Weg met Hem. Toch, aan het
kruis, is daar één wiens ogen worden geopend.
Eën die gaat zien wat hier gaande is. Eën? Neen, daar
staat nog een ander.
Gespannen tot het laatste toe. Tot ook uit zijn mond het wordt gehoord:
Deze,
Deze was Gods Zoon. Hij was
veracht. De onwaardigste van alle mensen. De Man van
smarten. Maar Hij heeft onze overtredingen op Zich genomen. Door Zijn
striemen
is ons genezing geworden. We dachten dat Hij van God verlaten was. Zijn
kroon
werd gevlochten. Door ons. Eenzaam ging
Hij de weg. De
smarteweg. De Via Dolorosa. Natuurlijk
willen mensen delen in datgene wat Hij aanbracht.
Maar het zal nooit anders gaan dan door het dragen van dat kruis. Het
kruis van
de spot. Van de verachting. Van de eenzaamheid. Des mans huisgenoten
zullen
zijn vijanden zijn. Keer op keer wordt het gevraagd: Hebt gij Mij
liever dan
deze? Petrus snikt: Ja Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Eenzaam.
Alleen. Een kruis. Een zwaar kruis. Maar God was
aan mijn zij. Hij ondersteunde mij. In het leed dat mij genaakte. En
wie zal
iets begrijpen van het kruis van Christus die niet deze weg moet gaan.
De weg
achter Hem aan. De weg van het lijden. De weg van het schijnbare
struikelen.
Zodat een Simon een ogenblik dat kruis mee mag dragen. Even. Want dan
gaat Hij
weer alleen.
|
|