Niet
beter dan. Het
zit zo in een mens gebakken. De hoogmoed van huis uit. En allen zijn we
immers
van diezelfde lap gescheurd. Door die hoogmoed menen we al snel beter
dan die
ander te zijn. Die ander wordt op de korrel genomen. We gaan zijn of
haar
gangen na. En niet zelden hebben we al snel ons oordeel geveld. Want
zoals hij
of zij doet. En wat hij of zij nalaat. Het is niet oorbaar. We halen
onze neus er
voor op. Hebben geen goed woord over voor de persoon in kwestie. Nee,
wees
eerlijk, dan zijn we met onszelf toch veel beter af. Menen dat ieder
dat toch
wel moet zien of opmerken. We
vergeten daarbij één ding. We vergeten de Heere. We vergeten Zijn
genade. En
met de ontvangen genade menen we wat te zijn geworden. We vergeten
onszelf te blijven
zien. We denken onszelf wel te kennen. Voortaan op vermeende waarde te
schatten. Op eigenwaarde. Tegenovergesteld aan die ander. Beter dan die
ander.
Maar bij het blijvend en steeds opnieuw zien van onszelf bij het licht
van Gods
Heilige Geest, we zouden ons verfoeien in stof en as. In datgene wat we
denken
van die ander. Want wat genade ons blijvend leert is: Ik, de
ellendigste van
alle mensen. Niet meer te zijn dan die ander. Niet beter. Maar die
ander wordt
uitnemender geacht. Het is genade om te leren de onderste tree van de
ladder in
te nemen. Het is genade te leren naast die ander te staan. Niet beter
te zijn.
Maar zo de Heere het niet had verhoed, er had mij een eeuwig verderf
gewacht. Het
wonder van genade wordt alsmaar groter. Bij het zien van jezelf. Dat de
Heere
om wilde zien naar een mens zoals ik. Waar zoveel gaan verloren. Mij
betoonde
Hij genade. Mij betoont Hij keer op keer genade. En de vrucht is nooit
om nu
beter te zijn dan die ander. Om nu jezelf beter te voelen dan die
ander. De
vrucht is liefde. Liefde tot die ander. Ontdekkend
licht leert dat het ook na ontvangen genade zo dikwijls
beklagenswaardig is in
eigen doen en laten. In het gaan van een weg die niet is zoals de Heere
die
heeft gewezen in Zijn Woord. En in dat licht leren we die ander
waarderen. Niet
om wat hij of zij in onze ogen verkeerd doet. Maar we hebben de gunning
en de
liefde in ons om die ander te wijzen op de genade in de Heere Jezus. We
hebben
niet zijn of haar ondergang op het oog. Maar zijn behoud. Want
wees eerlijk, hoe dikwijls durven we die ander te oordelen. Over de
tong te
halen. Niet beseffend dat het oordeel ons niet toekomt. Het is de Heere
Die het
oordeel uitspreekt. En het is genade onszelf te veroordelen. Niet één
keer. Maar steeds opnieuw. Bovendien, wat
de Heere
ons leerde dat wil Hij de grootste van de zondaren leren. Zelfs in het
laatste
moment van het leven. Het
is genade onszelf te zien in die ander. In de zonden
van die ander. Te staan naast die ander. Want als
de Heere niet
vasthield, dan zouden ook wij vallen in die zonde. En terugkijkend, hoe
dikwijls zijn we niet gevallen in de zonde. Wetend dat we ook elke dag
de
bewarende hand van de Heere nodig hebben om niet opnieuw te vallen in
de zonde. Daarbij
weten we dat onze beste werken met zonde zijn bevlekt. Paulus schrijft
het ons
voor. Het goede dat we willen doen, dat doen we niet. Het kwade wat we
niet
willen, dat doen we. En vervolgens schrijft hij: Ik ellendig mens. Na
alle
genade die hij heeft ontvangen. Daar klinkt zelfkennis. We
hebben het te onthouden. En soms moeten we het weer opnieuw leren.
Blijvend
leren. Erop attent worden gemaakt. We zijn niet beter dan een ander.
Niet beter
dan de grootste misdadiger. Dat we beter doen, of beter hebben leren
doen, het
is genade van God. Die Hij mij onverdiend schenkt. Zo is het een
leerschool. En
blijft het een leerschool. Genade
leert om te zien naar de ander. De armen heen te slaan om die ander. De
weg te
wijzen en in elk geval voor te leven. Op te lopen met die ander. Nooit
vanuit
de hoogmoed, maar altijd vanuit de diepste verwondering over de genade
die aan
mij is geschied. Ja steeds opnieuw wordt bewezen. |
|