In
het leven van genade is
het een voortdurende strijd. Mensen met genade zijn zo geneigd iets
ermee te
willen worden. Iets worden met dat wat ze voor niets hebben ontvangen.
Iets wat
is geleend. Iets waar ze helemaal geen recht op hadden. Ze zoeken ermee
te
groeien en zo de hemel in te gaan. Ze verwachten uiteindelijk alles nog
van
zichzelf. En daarom valt het alsmaar tegen. De Heere zet namelijk
voortdurend
strepen door deze gedachtegang. Deze hoogmoed van huis uit. Hij wil er
helemaal
niets mee te maken hebben met eerbied gezegd. Hij leert dat het leven
van
genade geen weg van groeien is, maar van afbreken. Die oude mens zal
moeten
sterven eer het sterven wordt. Het blijkt echter dat die zich niet zo
snel
gewonnen geeft. Steeds opnieuw staat hij op. Hij paart zich aan de
genade die
is ontvangen. En zo vergeet een mens met aanvankelijk genade de grote
Gever van
dat goed. Zonder dat hij het in de gaten heeft gaat de oude mens weer
de
boventoon voeren. Tenminste, dat zoekt hij. Maar, gelukkig, evenzoveel keren steekt de
Heere daar een
stokje voor. Het wordt vastlopen. En nog eens vastlopen. Net zo vaak
als de
Heere dat nodig vindt. Het is en blijft een vleeskruisigende weg. Want
de Heere
zoekt dat groeien van mensen niet. Hij zoekt de vruchten van de geest.
Zoals
die worden aangereikt in de brief aan de Galaten. Mildheid,
zachtmoedigheid. En
bovenal de liefde. Het zijn ook de vruchten zoals die worden gevraagd
in de
tien geboden. Om die te houden uit dankbaarheid. Daar vraagt de Heere
niet aan
mensen om zichzelf te zoeken. Maar om Hem en de naaste lief te hebben
als
zichzelf. Hij blijft hen in die weg tegenkomen. Afbreken. Zodat ze zich
uiteindelijk wel moeten leren zien als onverbeterlijk. Een genadegave
door Gods
Geest gewerkt door ontdekkend licht. En wat desondanks in het vervolg
toch weer
die oude mens laat opstaan. Ze komen er achter dat zelfs de gaven die
ze van de
Heere in min of meerder mate ontvangen hebben hen hoogmoedig kunnen
maken.
Daarbij vergetend dat het de Heere is Die ze schenkt. Uit genade
alleen. En dat
ze alleen maar in Zijn kracht aangewend kunnen worden. Wanneer Hij Zijn
hand
een ogenblik van hen aftrekt is het gebeurd met datgene wat ze menen in
eigen
kracht te kunnen. De
Heere blijft Zijn
kinderen bezoeken. Opzoeken. Onderwijzen. Hij houdt hen dag en nacht in
de
gaten. Hij vraagt namelijk niet weinig. Hij vraagt veel. Hij vraagt
uiteindelijk alles. En het minste wat Zijn kinderen voortbrengen, wat
niet is
naar Zijn wil of wet, dat zal Hij hen afleren op de Hem eigen wijze. In
een
geheel wonderlijke weg. De weg van afsnijden. Van afbreken. Net zolang
tot er
van die oude mens niets meer over is. Tot deze de strijd opgeeft. Maar
genade
leert dat dit pas is wanneer de laatste adem wordt uitgeblazen. Dan
heeft die
oude mens niets meer te zeggen. En zullen alle hemelklokken luiden
omdat zo’n
mens toch is aangekomen in het hemels Kanaän. Dankzij het
volbrachte werk van
een drie-enig God. |
|