Schuld
en vergeving. We
praten er zo gemakkelijk
over. Schuld. Zij hebben schuld. Wij hebben schuld. Zij hebben het niet
goed
gedaan. Wij deden het niet goed. Praten over schuld. Het erover hebben.
En
hoe gemakkelijk wordt er
dan nog aan toegevoegd: je moet het me maar vergeven. Alsof het dan
daarmee is
afgedaan. En wie niet weet van de beleving van de schuld zal het met
zichzelf
ook nog heel goed hebben getroffen het zo te kunnen zeggen. Schuld.
Wat is schuld.
Schuld is zonde. Je hebt de ander leed aangedaan. En dan spreek ik
zuiver en
alleen over menselijke verhoudingen. Die ander is door mijn toedoen
gekwetst.
Pijn gedaan. Die ander heeft door mijn toedoen geleden. Maar
heb ik nu zelf door wat
ik die ander dan precies deed. Dat mijn woorden en mijn daden die ander
door
het hart sneden. Verdriet aandeden. Is het zo dat ik mij met mijn
woorden en
aantijgingen, met mijn pesterijen wel bewust ben wat ik nu precies heb
aangericht. Het
zijn dingen om bij stil
te staan. Voor jou is het goed. Je hebt immers gezegd dat men het je
maar moet
vergeven. En zo is het voor jou klaar. Je denkt er mogelijk niet meer
aan. Maar,
is dat ook zo. Is men
niet puur egoïstisch bezig het zo te bekijken. Is het van de kant van
die ander
ook klaar. Heeft die ander het vergeven. Kan die ander jou vergeven. Sta
er eens even bij stil.
Wat heb je die ander gevraagd. Of heb je die ander bij alles ook nog
een
opdracht gegeven. Je moet mij maar vergeven. Wordt het geen tijd eens
bij jezelf
te rade te gaan. Je af te vragen wat je die ander nu precies hebt
aangedaan. En
zou het niet goed zijn om aan jezelf te vragen wat het jou gedaan zou
hebben
als je beste vriend je zo had behandeld. Kan jij je indenken dat dan
het
vertrouwen in degene die je zo dicht bij je voelde geschaad zou kunnen
zijn. Schuld.
Je bent schuldig. Je
staat in de min. Tegenover die ander. Niet langer boven die ander. Niet
naast
die ander. Nee ver beneden die ander. Je bent niet waard nog in welke
relatie
dan ook tot die ander te staan. Je hebt het verprutst. Je hebt het
kapot
gemaakt. Niets ben je. Helemaal niets. Dat
is iets wat je niet kan
maken. Dat is iets wat je in moet leven. Dat is iets waar je in de
eerste
plaats mee naar de Heere moet gaan. Want wanneer je mensen beschadigt,
je staat
schuldig aan de wet. Om die naaste lief te hebben. Willens en wetens
heb je de
geboden van de Heere niet gehouden. Als
een doemwaardige, als
een onwaardige aan de voeten van de Heere. En Hem smeken om genade. Dat
is de
weg. Die alleen door genade wordt geleerd. Heere, ik ben het niet
waard. Maar
wilt U mij het alstublieft vergeven. Het zou recht zijn als u niet meer
naar
mij omkijkt. En
dan naar die ander. Die
ander, die je zoveel leed deed. Niet met een loze zin: je moet mij maar
vergeven. Met daarbij geen enkele weet van het leed wat je die ander
aandeed.
Neen. In het geheel niet. Maar ook daar als een onwaardige, in de
wetenschap
dat je de vriendschap hebt verbeurd. Zou je het me willen vergeven. Kan
je het
mij nog vergeven. Ik heb je leed gedaan. Je vriendschap ben ik niet
waard. Maar
zou je het me willen vergeven. Schuld
belijden is niet iets
uit de hoogte. Schuld belijden komt uit de diepte. Vanuit de beleving
van er
niets van terecht gebracht te hebben. Dat het nog weer ooit goed zou
kunnen
komen kan je je niet indenken. Maar het is wel je intentie om die ander
te
vergoeden voor dat wat je deed. Schuld
en vergeving. Het
zijn geen kleine zaken. En wanneer deze dingen niet recht worden
gezien, er zal
altijd iets, ja mogelijk veel blijven hangen. Is het niet bij de één
dan zeker
bij de ander. |
|