Met
een ingebeelde hemel voor eeuwig verloren. Het
leven met de Heere is
het leven van genade alleen. Er is wetenschap van de vergeving van
zonden. En
het eeuwige leven. Vergeving van zonden houdt kennis van zonden in. Van
datgene
wat wordt gedaan wat niet beantwoordt aan Gods wil. Het dragen van
smart over
de zonde. Het bewonderen van de genade van vergeving van zonden. Wat in
het
geloof wordt geëigend. Maar niet altijd kan worden geloofd. Dat de
Heere
omkijkt naar zo iemand. Het is een bekennen van de zonde. En een laten
van de
zonde. Het in orde maken wat die ander is aangedaan. Een strijden tegen
de
zonde. En met Paulus belijden: waarvan ik de voornaamste ben. Zonder
de heiligmaking is
geen zaligheid. En die heiligmaking is het afsterven van de oude mens.
Het
groeien in genade van de Heere Jezus. Het meer en meer lijken op Hem.
Het kan
soms zo'n eenzaam leven zijn. Wanneer de Heere één uit een stad en één
uit een
dorp zo leidt en steeds verder leidt. Om alsmaar te leren dat het van
onszelf
niets is en nooit iets zal worden. Het inleven van zonde en ellende.
Steeds
opnieuw. Van het inzien van het niet en nooit kunnen beantwoorden aan
de vraag
om te leven tot Zijn eer uit zichzelf. Dat werkt het bevindelijk leven
met de
Heere uit. Hij moet wassen en ik steeds minder worden. Het is als de
gelijkenis
van de kruik van de pottenbakker. Die steeds meer werd gevormd tot een
vat tot
Gods eer. Het is als het zilver in de smeltkroes. Wat meer en meer gaat
blinken. Het
Woord leert ons dat er
ook een volk is wat denkt zalig te worden maar het niet zal zijn.
Enerzijds
kunnen we dat leren van de vrome Farizeeërs. Ze vertelden de Heere hoe
goed ze
waren. Uitgeleerd. Veel beter dan de Tollenaren waren ze. In wezen
hadden ze
geen vergeving van zonden nodig. Ze kenden dus de wedergeboorte in de
ware zin
niet. Ook kunnen we leren van de gelijkenis van de vijf wijze en vijf
dwaze
maagden. Ze verwachtten allen de Bruidegom. Maar vijf kwamen bedrogen
uit. Ze
hadden zichzelf bedrogen. In
onze tijd is het niet
anders. Wie bang moet zijn zich te bedriegen is nooit bang. Wie door
Gods Geest
wordt geleid ziet meer en meer eigen tekort en schuld. We zien het
allen om ons
heen. Het type van de Farizeeërs. Ze hebben het met zichzelf getroffen.
Ze
bukken en buigen niet. Zijn rijk en verrijkt en hebben geen gebrek. En
wee
diegenen die hen te na komen. Hen wijzen op dat wat met de wil van de
Heere
niet overeenkomt. Ze zouden hen, als ze konden, vermoorden. Er is geen
behoefte
te luisteren. Naar henzelf te zien. Ze zijn op de weg van de Heere. En
danken
Hem daar uitbundig voor. En vliegen ten Avondmaal als de Tafel staat
aangericht. Ze missen de strijd die Gods kinderen kennen. Elke keer
weer als de
Heere nodigt. Daarnaast is er geen liefde tot de ander. Maar haat. Men
ziet op
hen neer. Er
zijn ook die kussentjes
onder de oksels naaien. Die op een rustbed liggen. Ze knikken en
geloven het
wel. Maar ook zij missen wat moet gebeuren in het leven. De waarachtige
wedergeboorte.
Het weten van een eertijds. De tijd dat je meende te zien, maar
stekeblind
scheen te zijn. Ze missen de bede om die weg te gaan die de Heere van
hen
vraagt. Om zo verder geleid te worden. En bewandelen eigen wegen.
Daarbij
hebben ze een eigenwillige godsdienst. Waarbij ze denken dat het alles
wel zal
gaan zoals zij dat willen. Ze verwachten de ander naar hun hand te
kunnen en
moeten zetten. Het zijn degenen waarbij nooit de liefde in het hart is
uitgestort. De liefde tot God, waaruit de liefde tot de naaste
voortkomt. Zekere
is er verschil tussen geloof en gevoel. Maar geloof gaat nooit zonder
gevoel.
De emotie. Die liefde heet. De gunning. Er
is een volk wat met een
ingebeelde hemel voor eeuwig verloren gaat. De praktijk is dat zij die
vrezen
daarbij te horen hun heil steeds weer bij de Heere zoeken. Onderzoekt
uzelf. Ja
onderzoekt u zeer nauw. Dat geldt niet alleen een schooier in
Amsterdam. Dat
geldt niet alleen iemand die nog nooit een kerk van binnen heeft
gezien. Dat
geldt niet alleen een eenvoudig kerklid die niet ten Avondmaal durft te
gaan.
Dat geldt niet alleen een ouderling en een diaken of een dominee. Dat
geldt elk
mens. Van groot tot klein. Niet eenmaal. Maar dagelijks. Heere is er in
mij een
schadelijke weg. Leidt mij op de eeuwige. |
|