Hij is nabij de
ziel die tot Hem vlucht. Uit de nood geboren klinkt het gebed wat in de diepte opklimt tot de Heere. Een aanvankelijk onbekende God wordt aangeroepen. Doch het is een smeken wat door Gods Geest is geboren en zal altijd heel verstrekkende gevolgen hebben. Het genadewerk is een verborgenheid. Dat is niet te bespreken, alleen te bewonderen. Na deze zullen we het pas verstaan. Een noodgeschrei wat het begin is van een leven in afhankelijkheid met de Heere. Aan een leven met de Heere gaat altijd nood vooraf. Van onszelf zal niemand naar Hem vragen. Mensen redden zich immers wel. Er
moet in dit leven een wonder gebeuren wil het goed zijn op reis naar de
eeuwigheid. Er moet een staatsverwisseling plaatsvinden. Van een kind
van Adam
moeten mensen kinderen van God worden. Dit zal alleen gebeuren wanneer
mensen
zien dat ze in nood zijn. Wanneer de nood het hoogst is, dan is de
redding
nabij. In de nood van het leven, in een geheel vastlopende weg, wordt
het gebed
om hulp geboren. Dit alles, nogmaals, leren mensen niet van zichzelf.
Vanaf het
begin is het een Godswonder wanneer de nood leert bidden.
Er
zijn mensen die alleen een noodgod kennen. Ze hebben God nodig wanneer
ze zien
in welke natuurlijke nood ze zijn terechtgekomen. Zodra de uitkomst is
gekomen,
ze zijn de Verhoorder van het gebed weer vergeten. Het is genade
wanneer men
vanuit de nood de Heere leert kennen als de Zaligmaker. Genade leert
dat het
nuttig en noodzakelijk is in dit leven voortdurend in nood te zijn. Het
Woord
leert dat men in de diepte de nan met het rode paard ontmoet. Er worden
door
Gods Geest geleid lessen geleerd in elke diepte. Het is dus genade
wanneer de
Heere keer op keer in de nood brengt. We spreken dan wel van het leven
van op
en neer. Het leven met de Heere is niet een zwemmen in het stilstaande
water.
Geestelijk leven is in dat water wat altijd in beroering is. In water
wat
steeds hoger dreigt te komen. Waarin men bij tijden denkt te
verdrinken. Paulus
spreekt over de doorn in het vlees.
Waarover het Woord zo duidelijk is: Opdat gij u niet
zou verheffen.
Geestelijk leven is nuttig en profijtelijk. Doch de hoogmoed van de
mens zou
een gezonde groei in het geestelijk leven in de weg staan wanneer de
Heere niet
leert wat een smeltkroes der ellende is. Het onderwijs is zo nodig om
te
begrijpen dat het prille geloof geoefend moet worden. Dat de weg van de
heiligmaking een weg van veel pijn en verdriet zal zijn. Daarom wordt
ook
gesproken van het volharden tot het einde. De strijd tegen de zonde, de
wereld
en het boze hart zal voortdurend in de grootste nood brengen. Maar met
de Heere
in de strijd zal leren verstaan: Hij redt mij keer op keer. Een
natuurlijk mens verstaat niet de dingen die naar de geest zijn. Een
natuurlijk
mens oordeelt en veroordeelt als de drie vrienden van Job. Het kan toch
niet
waar zijn dat de Heere Zijn kinderen in zulke nood brengt. Daar zal
toch zeker
een zonde aan ten grondslag liggen. Gods kinderen in de nood leren niet
op
mensen te zien of te vertrouwen. Ze weten dat hun vertrouwen op de
Heere nooit
beschaamd zal worden. Er kunnen momenten zijn waarop ze plat op de
vloer komen
te liggen. Doch aan Zijn voeten zal het voortdurend klinken: Ik moet
heden in
uw huis blijven. Die wetenschap zal doen zingen in de nacht van het
leven. En
in iedere nieuwe beproeving zal de hand van de Heere opgemerkt en
bewonderd
worden. Waarna het zal klinken: het is goed voor mij verdrukt te zijn
geweest.
De nood leert bidden. Doch in de uitkomsten van het leven zal ook het
danken
hen niet onbekend zijn.
|
|