Wanneer
het donker is. Geen
van Gods kinderen kan
ontkennen dat het wel eens heel donker is in het leven. Dat er tijden
waren of
zijn waarop men niet weet voor- of achteruit te gaan. Tijden zijn dan
aangebroken waarop men niet weet of het ooit weer licht in het leven
zal
worden. En het ergst is dat het lijkt alsof God Zich verbergt. Het
geloof is
niet in beoefening. Men voelt zich eenzaam en alleen. Bidden schijnt
men niet
te kunnen. Niet te helpen. En waar men om moet vragen weet men niet.
Het is
donker. En alles lijkt uitzichtloos. Dat
zijn de momenten die elk
van Gods kinderen kent en daardoor herkent bij een ander. Op zulke
momenten
zijn psalmen als de drieënzeventigste deels als olie. Alleen weet men
dat Asaf
in het eind van zijn zingen verder was dan zij. Hij was in Gods
heiligdommen
ingegaan. En had daar dingen gezien die voor hem tot het herboren
worden van
het licht hadden geleid. Hij had iets verder gezien dan dit leven. Het
donker kan verschillende
oorzaken hebben. Een lichamelijke als vermoeidheid kan een reden zijn.
Ook
andere kwalen kunnen een gevoel van donkerheid met zich meebrengen. Het
zijn de
omstandigheden van het leven waar we geen weg mee weten. Die we niet
kunnen
accepteren zoals ze zijn. Zij kunnen ons in de diepte brengen. In de
tijden van
het stellen van en lopen met vragen waarop we geen antwoord weten.
Waarom?
Waartoe? En hoe verder? De
waaroms van het leven
zoals we ze kunnen noemen. Gebracht door welke oorzaak dan ook.
Oorzaken vanwege
gezondheid en zo dus door een reden waar een ander mens, een medemens,
niets
aan kan doen. Een ander, die we door onze houding het leven niet
gemakkelijk
maken. De
tijden van grote
donkerheid kunnen ook zijn gekomen door omstandigheden vanwege het
handelen van
de mensen om ons heen. We zijn teleurgesteld. Hadden onze hoop op deze
mensen
gesteld. Verwachtten van hen als het ware ons geluk. We hadden hen,
eenvoudig
gezegd, ons vertrouwen geschonken. Maar we zijn bedrogen en
teleurgesteld
uitgekomen. Ook
dat kan brengen in een
soort van luchtledig. In een tijd waarop we op onszelf worden
teruggeworpen.
Met vragen wie we zijn. Wie zij zijn die ons zo beschadigden. En wat we
verder
moeten doen. Al Gods kinderen kennen deze tijden. Elia is zo wel een
groot voorbeeld
wanneer hij zich op de vlucht voor één vrouw neerlegt. Moedeloos. Het
leven
zat. Met de vraag om maar te worden weggenomen door de Heere. Hij is
zover dat
hij niet eens meer vraagt om een uitkomst in het leven. Om licht in het
duister
van zijn bestaan. Het is de Heere Zelf Die hem erop wijst dat hij nog
steeds in
dienst is van de Heere. En zoals de Heere Elia de weg wees, zo
verlangen allen
die gekomen zijn in een tijd van diepe, ja soms zeer diepe duisternis
door de
Heere te worden bemoedigd. Vertroost en verder geleid. Het is echter
iets wat
de Heere heeft weggelegd voor Zijn tijd en wijze. Wanneer
Gods kinderen echter
wordt gewezen op de Heere Jezus, wanneer zij gaan zien dat zij de
voetstappen
van de Heere Jezus drukken in de weg die moet worden gegaan, dan kan in
een
ogenblik het licht opgaan in de duisternis. Dan wordt niet langer
geklaagd. Dan
wordt gedragen. Verdragen. En men vraagt om kracht. De
omstandigheden zijn niet
veranderd. En of deze ooit veranderen is de grote vraag. Maar het zien
op de
Heere Jezus maakt het alles draagbaar wat zo moeilijk is of lijkt. Er
wordt
gezien dat alles wat hen overkomt, alles wat men mee moet maken, onder
Zijn
regering valt. Hij heeft Zijn plan met mensen. En in de omstandigheden
van het
leven komt iedereen openbaar. Zij die het van de Heere verwachten. Maar
in het
oefenen en louteren het niet zelden zwaar te verduren krijgen. Zij die
een
eigen boze en verkeerde weg gaan komen echter ook openbaar. En wat niet
zelden
onder het mom van godsdienst vroom deed, blijkt zonder liefde geen
enkele
vrucht van genade te bezitten. |
|